Claim bij Guggenheim op Picasso ter waarde van maximaal 200 miljoen dollar

J. Benoist, wikipedia commons

Joodse erven hebben een claim neergelegd bij het Guggenheim Museum in New York voor een schilderij van Pablo Picasso. Het doek werd in de Tweede Wereldoorlog ‘onvrijwillig’ afgenomen van hun Joodse voorouders. Naar schatting is het tussen de honderd en tweehonderd miljoen dollar waard. De vorige bezitters zouden het werk ruim onder de werkelijke waarde hebben gekocht, zo meldt de New York Post. Zij doneerden het een aantal decennia geleden aan het Guggenheim, dat het een plekje gaf in het museum in New York. De stichting heeft meerdere musea wereldwijd.

Het gaat om het schilderij ‘Woman Ironing’ uit 1904 dat in het bezit was van Karl en Rosi Adler, kunstverzamelaars van Joodse komaf. Hun achterkleinkinderen zijn inmiddels in de Verenigde Staten woonachtig. Advocaat en achterkleinzoon Thomas Bennigson probeert het doek namens de erven terug te krijgen. Volgens hem was er sprake van dwang toen zijn overgrootvader de Picasso voor 1.552 dollar (tegenwoordig 32.000 dollar) verkocht: de werkelijke waarde zou veel hoger liggen, maar Adler moest het weg doen omdat hij weinig keus had en geld nodig had om te overleven.

Adler, vader van drie kinderen, was voorzitter van de raad van bestuur van Europa’s grootste leerfabrikant toen Adolf Hitler in 1933 aan de macht kwam. Zeventien jaar eerder had hij de Picasso gekocht van de Münchense galeriehouder Heinrich Thannhauser. Tegen 1938 waren de Adlers net als veel andere Joden berooid. Om te vluchten had Karl Adler geld nodig en daarom verkocht hij het doek ‘terug’ aan Thannhauser, die het ver onder de prijs aankocht en erom bekend stond te profiteren van de penibele situatie waar Joodse cliënten in verzeild waren geraakt.

Het echtpaar Adler bereikte uiteindelijk Argentinië en overleefde daar de Sjoa. Rosi overleed in 1946 in Buenos Aires en Karl vond de dood in 1957 tijdens een bezoek aan West-Duitsland. Thannhauser emigreerde later naar New York en schonk uiteindelijk zijn gehele kunstcollectie, waaronder ‘Woman Ironing’, aan het Guggenheim. Dat gebeurde na zijn dood in 1976. Sindsdien hangt het doek in het markante museumgebouw in New York, waar het door het publiek wordt bewonderd.

De erven van Adler eisen sinds 2017 het doek terug van het Guggenheim. Volgens hen heeft Karl Adler het onder lastige omstandigheden verkocht. ‘Het schilderij is momenteel in het onrechtmatige bezit van het Guggenheim’, stelden ze eerder voor de rechter. De zaak wordt sinds vrijdag in hoger beroep door het New Yorkse gerechtshof behandeld. Adler zou het schilderij niet hebben weggedaan voor deze prijs, maar vanwege de vervolging door de nazi’s was hij daartoe gedwongen, zo betogen de nabestaanden.

Het Guggenheim ziet de zaak anders. Volgens de stichting heeft Adler het schilderij – dat tussen de honderd en de tweehonderd miljoen dollar waard is – voor de Tweede Wereldoorlog uit eigen beweging aan Thannhauser verkocht. Die had het in zijn bezit en schonk het vervolgens aan het museum. De hoge rechter in New York moet nu uitmaken wie gelijk krijgt. Restitutie vindt vaak plaats als aangetoond kan worden dat er sprake was van gedwongen afname of roof van kunst van Joodse eigenaren in de Tweede Wereldoorlog.

Wikipedia commons

Lees ook:
Rijksmuseum koopt roofkunst ‘Meissen-porselein’ terug

Roofkunst die jarenlang in het Rijksmuseum te zien was en in 2019 werd teruggeven aan de rechtmatige erven, is door hetzelfde museum teruggekocht. Het gaat om een deel van een collectie van Meissen-porselein, dat vorig jaar door de erven werd geveild. In eerste instantie hoopte het museum de hele collectie te kunnen aanschaffen, maar de belangstelling was groot en er werd algauw overboden. 

Categorie: |

Home » Nieuws » Claim bij Guggenheim op Picasso ter waarde van maximaal 200 miljoen dollar