Erfenis – column Judith Zilversmit

Judith Zilversmit (M. De Groot)
Judith Zilversmit (M. De Groot)

In Het Parool stond een reportage over de populariteit van het vak Jiddisj op de UvA. Jiddisch, de taal van de Joden, over de grenzen en staten heen. Tot 2015 werd het onderwezen aan de Universiteit van Amsterdam, maar helaas verdween het vak. Maar nu is het opeens terug. En hoe. 

De universiteit rekende op maximaal twaalf aanmeldingen. Dat bleek te bescheiden ingeschat: inmiddels volgen 53 studenten, vanuit alle hoeken en windstreken, het vak Taalverwerving Jiddisj in het P. C. Hoofthuis in de Amsterdamse Spuistraat. Dat kan vooralsnog alleen daar: de UvA is op dit moment de enige Nederlandse universiteit die Jiddisch doceert.

Die populariteit is niet zo gek. Amsterdam en de Jiddische taal gaan ver terug en zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden.  De stad was tussen 1650 en 1800 het epicentrum van de Jiddische boekdrukkunst. Al sinds het einde van de vijftiende eeuw woonden er Joden in Amsterdam, veelal gevlucht voor de Spaanse inquisitie. Deze Sefardische Joden spraken overigens geen Jiddisch, maar vooral Portugees, Spaans en Hebreeuws. De komst van de Asjkenazische Joden uit Oost-Europa leidde ertoe dat Jiddisch in de stad vaker te horen was, met als gevolg dat sommige woorden onderdeel werden van de volkstaal. 

Tot de dag van vandaag is dat het geval. Wie gebruikt niet ‘lef’  of ‘gozer’ (afgeleid van chatan, bruidegom)? En zo kan ik nog wel even doorgaan: van penoze, mazzel, hoteldebotel, sjacheraar en kapsones tot sores, smoes en schlemiel.

Ook ik volgde een les in de Spuistraat – de verleiding was te groot om deze kans te laten passeren. En ik was meteen enthousiast, in de eerste plaats om een persoonlijke reden: de taal doet me denken aan mijn vader, die altijd met Jiddische spreekwoorden strooide. Daarbovenop is het fascinerend kennis te nemen van een culturele rijkdom die voor een groot deel verloren is gegaan. 

Het liefst zou ik de hele opleiding volgen, maar mijn volle werkagenda laat dat niet toe. Ik hoorde het mijn vader al zeggen: Mit aan tooches ken man nit oufzwaa chassenes sitzen (je kunt niet met je toges op twee chassenes zitten, oftewel: men kan niet op twee plaatsen tegelijk zijn).

Wat mij hoopvol stemde was dat we na de publicatie in het zaterdagmagazine van Het Parool opvallend veel positieve reacties kregen. Een collega zei vrolijk: “Ik spreek dus de hele dag jiddisch, dat wist ik helemaal niet!” En in de mailbox zaten tientallen mails van lezers, vaak met persoonlijke anekdotes en herinneringen. Ook leuk: veel reacties kwamen van mensen zonder Joodse achtergrond, die geraakt waren door de geschiedenis en de kracht van de taal. Ook waren sommige fanatiekelingen in de archieven van Amsterdam gedoken, waar ze op oneindig veel Jiddisch materiaal waren gestuit.

Geïnspireerd door alle reacties dook ik thuis in mijn boekenkast en vond daar op een plankje Jerosche. Jiddische spreekwoorden en zegswijzen uit het Nederlandse taalgebied,  een boek dat ik een jaar of twintig geleden van mijn vader kreeg. Ik sla het boek open en in zijn mooie handschrift staat een opdracht: De erfenis van papa. Voor mijn liefste Juud. 

Lees ook:
Zoeken in het gemoed – column Judith Zilversmit

‘Het Joods Museum vroeg me onlangs mee te werken aan een video voor een expositie over symbolen. Het filmpje moest gaan over de Davidster – als symbool en sieraad. Of ik aan de kijker mijn persoonlijke perspectief kon laten zien? Waarom draag ik een Mageen Davied? Wat betekent het voor mij en hoe voelt het als je deze draagt? Hoe verhoudt de ster zich tot mijn Joodse identiteit en achtergrond?..’

Logo Maror.

Deze column is mede mogelijk gemaakt door Stichting Maror.

Categorie: |

Home » Nieuws » Erfenis – column Judith Zilversmit