‘Ik haatte Duitsland’ – integrale rede van oud-bondspresident Gauck

Joachim Gauck (foto: D. Spits)

‘Met vreugde en grote dankbaarheid neem ik de door u aan mij toegekende Annetje Fels-Kupferschmidt onderscheiding in ontvangst. Het ontroert me diep wanneer ik bedenk dat ik geboren ben in het jaar dat Duitsland Nederland binnenviel en nu hier in Amsterdam onderscheiden word. En wel met een prijs die de naam draagt van de vrouw die vele jaren lang voorzitter en erevoorzitter was van uw Comité, Annetje Fels-Kupferschmidt. Een vrouw die de Duitse inval als Nederlandse jodin meemaakte en na de bevrijding in 1945 uitgroeide tot een internationaal erkend voorvechtster van antisemitisme.

Ik ben verheugd met deze onderscheiding, omdat ik me verbonden voel met u allen. U, die de verwerking van ons verleden, de nagedachtenis eraan en de opvoeding van toekomstige generaties in de geest van vrijheid en verlichting zo na aan het hart liggen.

En ik ben dankbaar, omdat ik hier vandaag opnieuw overlevenden van de Duitse bezettingsterreur en de Holocaust mag ontmoeten. Dankbaar vanwege de grootmoedigheid en de wil tot verzoening van mensen die er alle reden toe hadden gehad om grootmoedig noch verzoeningsgezind te zijn. Dankbaar wanneer mij als Duitser, wanneer ons als Duitsers, in weerwil van de kloof die de Holocaust en de tweede wereldoorlog hebben geslagen, de mogelijkheid tot verzoening en vriendschap met vroegere slachtoffers wordt geboden.

Ik geef dan ook met genoegen gevolg aan de uitnodiging van het Nederlands Auschwitz Comité om de ‘Nooit Meer Auschwitz’ lezing te geven. Dank u wel!

Ik voel me vereerd dat ik u hier mag toespreken – en in voetsporen mag treden van anderen die deze onderscheiding hebben ontvangen, zoals Raul Hilberg, Simone Veil, Jorge Semprún, Thomas Buergenthal en Christopher Browning, mensen die grote indruk op mij hebben gemaakt – met hun persoonlijkheid en met hun werk.

Ook wil ik mijn waardering uitspreken voor het werk van het Nederlands Auschwitz Comité. Met veel belangstelling heb ik gelezen wat uw stichting sinds 1956 doet om de nagedachtenis aan het verleden levend te houden. U kijkt met een waakzaam oog naar problemen in onze huidige samenleving, maar blikt ook vooruit naar de toekomst. U stelt vast dat het joodse leven na de Holocaust opnieuw opgebloeid is in onze landen – Europa berust op vrije, open samenlevingen waarin het de moeite waard is om te leven. Tegelijkertijd kunnen we er niet aan voorbijgaan dat in de afgelopen jaren naast een zogenaamd traditioneel antisemitisme, een nieuw antisemitisme en nieuw antizionisme aangewakkerd zijn. Antisemitisme is in onze alledaagse cultuur doorgedrongen, in rechtse en linkse jeugdculturen, in de denkbeelden van rechts-populistische partijen, en in menige moskee. Antisemitisme is bovendien gewelddadig geworden; ik roep hierbij de beklemmende ervaringen van Franse Joden in herinnering. En bij een aanslag in de Duitse plaats Halle begin oktober 2019 werd een bloedbad in de synagoge enkel voorkomen, omdat de toegangsdeur de schoten van de aanslagpleger weerstond. Buiten voor de beschermende deur verloren twee mensen het leven.

We mogen ons geen illusies maken: Geen beleid, hoe goed ook, kan fanatisme en haat uitroeien. Dit soort haat, dit soort gewelddadig antisemitisme moet met de onverbiddelijkheid van de wet worden bestreden. Het is wrang dat we ons tegenwoordig weer met hernieuwde urgentie met dit onderwerp moeten bezighouden. Maar antisemitisme, van welke ideologische signatuur dan ook, kan alleen met intolerantie worden bestreden. Doen we dit niet, dan negeren we onze opgedane ervaringen en plegen we verraad aan onze gemeenschappelijke waarden.

Toen ik jong was en politiek begon te denken, kon ik niet anders dan het land van mijn voorvaderen haten. Dit land, het land van Goethe, Schiller en Beethoven nog wel, was moreel zo ontzettend diep gevallen. Ik haatte Duitsland om datgene wat de generatie van mijn ouders had aangericht: de dictatuur, de bezetting van andere landen, de vernietigingsoorlog, de Holocaust. En ik verachtte diezelfde generatie erom dat ze dit alles bedekten met een mantel van stilzwijgen, vergeten en verdringen.

De bereidheid om de eigen schuld, het meeloopgedrag of de eigen misdaden onder ogen te zien, ontstond pas laat en met veel pijn. “We wisten het niet” of “We konden immers niets doen”, houdingen als deze hielden nog lang stand – zelfs de houding “Niet alles was slecht’.

Toen bondskanselier Helmut Schmidt in 1977 als eerste Duitse regeringsleider vernietigingskamp Auschwitz bezocht, zei hij: “Deze plek dwingt stilte af, maar ik ben ervan overtuigd dat de Duitse bondskanselier hier niet mag zwijgen.” Deze zin van de voormalige Wehrmacht-officier Schmidt is veel mensen bijgebleven. Auschwitz-Birkenau, het nationaalsocialistische concentratie- en vernietigingskamp waar tussen 1940 en 1945 meer dan een miljoen mensen, voornamelijk Joden, zijn omgebracht, is synoniem geworden voor de terreur en genocide van het nationaalsocialistische regime. De verschrikkingen die hier hebben plaatsgevonden, kunnen – hoewel duizendmaal in al hun dimensies beschreven – nooit echt worden bevat. Desondanks is zwijgen geen optie. Het is en blijft onze taak om te spreken over wat er gebeurd is en te waarschuwen voor wat gebeuren kan.

Als kind van na de oorlog herinner ik me in het algemeen het zwijgen meer dan het spreken. Het was een stilzwijgen dat het verleden en de misdrijven moest toedekken. Zo was de leiding van het West-Duitse Kanzleramt onder de eerste bondskanselier in handen van een jurist die nauw betrokken was bij het opstellen van de zogenoemde ‘rassenwetten van Neurenberg’. Maar ook de mensen in de DDR waren “niet in staat tot rouwen”, zoals Alexander en Margarete Mitscherlich voor West-Duitsland nog in de jaren zestig vaststelden. De regerende communisten hielden de herinnering aan het communistisch verzet levend, maar van een verwerking van het Holocaustverleden was geen sprake. Reeds in de vijftiger jaren telde de SED, de regerende communistische partij in de DDR, bovendien meer voormalige NSDAP-leden dan enige andere Duitse partij. Daarnaast leidde de propaganda van de SED-staat tot verdringing, simpelweg door zich aan de kant van de Sovjet-Unie en hiermee aan de kant van de goeden te scharen.

Het was de generatie van de zonen en dochters die vooral in West-Duitsland de pijnlijke vragen over schuld en medeplichtigheid begon te stellen – wakker geschud door dappere individuen als procureur-generaal Fritz Bauer, die begin jaren zestig de drijvende kracht werd achter de Auschwitz-processen in Frankfurt. Met de protestbeweging van 1968, die de vraag naar de schuld van de daders en het opportunisme van de meelopers opwierp, kwam bovendien een breder en existentieel verwerkingsproces op gang. Mijn generatie begon zich rekenschap te geven van wat ons land had aangericht – in de eerste plaats met de Holocaust op de Europese Joden. We begonnen onderzoek te doen en namen deel aan het internationale discours over de segregatie en daaropvolgende vernietiging van miljoenen levens, van Joden, van Sinti en Roma, communisten, gehandicapten en andere groepen, allemaal in de geest van een waanzinnige verheerlijking van het eigen ras.

Maar het duurde lang voordat het vermogen tot benoeming en erkenning van de Duitse schuld stevig verankerd was in onze hele samenleving. Toen bondskanselier Willy Brandt tijdens een bezoek aan Polen bij het monument voor de doden van het getto van Warschaus een knieval maakte en om vergiffenis vroeg voor de Duitse misdaden in de Tweede Wereldoorlog, vond bijna de helft van de West-Duitse bevolking dit gebaar[1] ‘overdreven’. Dit vond niet plaats in 1950, maar eind 1970.

Pas heel laat ondervonden wij Duitsers dat het erkennen van schuld en het betuigen van schaamte een samenleving niet zwakker, maar juist sterker maakt. Sommige van mijn West-Duitse leeftijdgenoten gingen al vroeg met de Duitse vredesorganisatie ‘Aktion Sühnezeichen Friedensdienste’ naar Israël, anderen bestudeerden de levensverhalen van overlevenden of richtten geschiedeniswerkplaatsen op. Weer later herdachten naoorlogse generaties met zogeheten struikelstenen, speciale gedenkstenen in het plaveisel, voormalige joodse bewoners die zijn vermoord. Vele scholieren bezochten voormalige concentratiekampen. Tal van jonge Duitse mannen weigerden in dienst te gaan door te verwijzen naar de gruwelen van de Duitse geschiedenis. Grote delen van de gewone Duitse bevolking verdiepten zich serieus en langdurig in het Duitse verleden, des te meer nog na de uitzending van de opzienbarende Amerikaanse serie ‘Holocaust’.

In de afgelopen decennia hebben Duitse scholen, media, theaters, kerkgemeenschappen, partijen en maatschappelijke organisaties een ingrijpende mentaliteitsverandering bij de meerderheid van de Duitsers teweeggebracht. Dit hebben ze gedaan door het verleden gebaseerd op feiten en met de nadruk op het thema schuld aan hun tijdgenoten voor te leggen. En met name diegenen die Auschwitz en andere oorden van verschrikking hebben bezocht of overlevenden van de Holocaust hebben ontmoet, zullen de gevoelens van ontsteltenis en schok nooit vergeten die ongetwijfeld eenieder overvallen wiens hart niet door leed verhard is. Niemand kan zich volledig distantiëren van het land waartoe hij behoort. Er bestaat een band die ieder van ons verbindt met het verleden van onze samenleving. Voor de Duitsers van nu is dit niet meer een band van schuld, maar een van schaamte en emotionele betrokkenheid. En hieruit is medeleven en verantwoordelijkheidsbesef ontstaan.

Ik zal nooit vergeten hoe ik in 2012 in Breda ter gelegenheid van de Nederlandse Bevrijdingsdag als eerste Duitse staatshoofd de meer dan honderdduizend Nederlandse Joden mocht herdenken die het slachtoffer werden van de uitroeiingspolitiek van Duitsland – onder wie Anne Frank. Samen met de Nederlandse koningin herdacht ik toen ook de honderdduizenden Nederlandse dwangarbeiders en de ontelbare Nederlandse oorlogsslachtoffers die onder andere omkwamen bij het bombardement van Rotterdam. En mijn gedachten gingen toen ook uit naar hen, die voorbeelden werden voor ons, omdat ze zich hadden verzet. Naar de Communistische Partij Nederland, die met een algemene staking protesteerde tegen de deportatie van de eerste vierhonderd Nederlandse Joden naar concentratiekamp Mauthausen. Naar mensen als Emanuel Querido, die in Amsterdam een uitgeverij voor vervolgde schrijvers van Exilliteratur uit Duitsland oprichtte. En naar Corrie ten Boom, die joodse gezinnen in haar huis verborg, verraden werd en naar concentratiekamp Ravensbrück werd overgebracht – en die zich na de oorlog inzette voor verzoening tussen voormalige vijanden in de oorlog. Hoe kan het zien van zo veel leed enerzijds en zo veel onbaatzuchtigheid en vergevingsgezindheid anderzijds, juist een Duitser onberoerd laten?

Toen Auschwitz werd bevrijd, was ik pas vijf jaar oud. Drie maanden later kwam er een eind aan de Tweede Wereldoorlog. Persoonlijk draag ik dus geen schuld aan datgene wat andere Duitsers voor mijn geboorte en tijdens mijn kinderjaren hebben misdaan. Toch bekroop me in mijn jonge jaren voortdurend het gevoel dat ook ik schuld had. Deels wellicht vanwege het overnemen van de schuld die de generatie voor mij niet op zich genomen maar juist verdrongen had. Als jonge predikant heb ik in mijn parochie zelfs nog geprobeerd om het gevoel van schuld op te leggen aan leden van de derde generatie. Nu weet ik: het was goed bedoeld, maar dwaas. Schuld kent een persoonlijke dimensie. Het is mogelijk en nodig om mensen de ogen te openen en ze verantwoordelijkheidszin bij te brengen, zonder hen met schuldgevoelens op te zadelen.

Na de hereniging van Duitsland was ik jarenlang voorzitter van de vereniging ‘Tegen Vergeten – Voor Democratie’, die veelvuldig en met succes met ooggetuigen samengewerkt heeft om met name jonge mensen te informeren over het verleden. Net als velen van u hier in de zaal hebben ook wij ons toen afgevraagd hoe we de herinnering levend kunnen houden als er op een dag geen ooggetuigen meer zijn. Het zal niet eenvoudig zijn om de diepe emotionele ontsteltenis die mijn generatie in de confrontatie met daders en slachtoffers van de nazitijd heeft ervaren, op dezelfde wijze over te dragen in onze scholen, op de jongeren van nu.

Maar de groeiende afstand in de tijd kan ook een voordeel zijn. Ik zie maar al te vaak dat klein- en achterkleinkinderen opener en eerlijker naar het schaamtevolle verleden durven te kijken dan hun ouders en grootouders. Hierbij hoeft de emotionele betrokkenheid geenszins verloren te gaan. Ook leden van de derde en vierde generatie, evenals mensen zonder Duitse wortels, zijn aangedaan, wanneer ze zich verdiepen in concrete lotgevallen van individuen, met behulp van documenten, dagboeken, video-opnames of de herinneringen van andere mensen. Wanneer ze verhalen horen van ‘gewone’ mensen die hun buren hadden kunnen zijn, of hun familieleden of medescholieren. In mensen ‘zoals jij en ik’ kunnen ook jonge mensen het leed van anderen ervaren. In ‘doodgewone’ mensen kunnen ze zien hoe snel mensen handlangers werden of grote uitvoerders van het kwaad, en hoe banaal het kwaad zich soms verspreidde.

In Berlijn heb ik vele jaren dicht bij de Beierse Wijk gewoond, waar ooit vrij veel Joden woonden, onder wie zelfs enkele prominente figuren als Albert Einstein. In deze buurt werd vijfentwintig jaar geleden een permanente buitententoonstelling geopend met tachtig borden die aan beide kanten bedrukt zijn met nationaalsocialistische wetten en verordeningen die de ontrechting van de Joden in Duitsland moesten bewerkstelligen. Zo is op een bord bij een artsenpraktijk te lezen: “Het is Joodse artsen verboden praktijk te voeren. 25.7.1938”. Op andere plekken is te lezen: “Het is Joden verboden zelfstandig een ambacht uit te oefenen. 12.11.1938”, of: “Het is Joden verboden huisdieren te houden. 15.5.1942”.

Men kan zich natuurlijk afvragen of dergelijke voorbeelden niet te banaal zijn om deze grote misdaad te demonstreren? Maar men kan ook stellen dat deze voorbeelden juist daardoor zo schokkend en verhelderend zijn, omdat ze zo banaal zijn. Persoonlijk ben ik het eens met de auteur die een boek schreef over de tentoonstelling. Wie al lezend de wijk doorkruist, zo meent hij, begrijpt “dat elk bord een knoop in het net van ontechting markeert. Dat elke nieuwe bepaling de mazen ervan een beetje verder aantrok. Net zo lang tot er geen uitweg meer was.”

Er zaten veel knopen in het net van ontrechting. En achter ieder staatsbevel stonden echte, concrete mensen die bevelen gaven en uitvoerden. Het waren geen anonieme machten, en het was ook niet alleen Hitler. Het waren heel vaak mensen uit onze omgeving. De grootmeesters van het kwaad bedienden zich van de technocraten van de macht, van het middenkader en op de laatste plaats in de actieketen van de mensen die de ontrechting en ten slotte het moordhandwerk daadwerkelijk verrichtten. Ook deze moordenaars waren niet alleen brute sadisten in SS-uniformen, maar soms doodgewone soldaten of hulpagenten. Christopher Browning, die enkele jaren geleden eveneens door u is onderscheiden, heeft gesproken over reserve-politiebataljon 101 uit Hamburg. Het merendeel van de politiemannen gaf gehoor aan het bevel om Joden in het bezette Polen dood te schieten. Maar er was een kleine minderheid, twaalf van de circa vijfhonderd man, die weigerde het bevel uit te voeren, waarvoor ze overigens niet bestraft werden.

Wat kunnen jongeren, maar ook wij volwassenen, wij allen die nu leven, hiervan leren? Het doorslaggevende morele en praktische inzicht voor mij is: we hebben altijd een keuze. In tijden van dictatuur en oorlog hebben we weliswaar niet elke keuze, maar in de regel kunnen we kiezen – tussen goed en kwaad, tussen slechter en beter. Natuurlijk kunnen we niet alle onrecht deze wereld uit helpen – maar één ding is zeker: als we onze vaardigheden om het goede of het betere te kiezen duidelijker zouden waarnemen, zou deze wereld een betere plek zijn – leefbaarder, humaner.

“Dit hebben mensen andere mensen aangedaan”, zei de Poolse schrijfster Zofia Nalkowska, toen ze als lid van een internationale onderzoekscommissie direct na de bevrijding concentratiekampen had geïnspecteerd. In de vernietigingskampen was in alle wreedheid te zien waartoe de mens in staat is – en wel onafhankelijk van de concrete ideologie. Want het nationaalsocialisme was niet het enige misdadige systeem in de 20e eeuw. Met name onder het stalinistische schrikbewind werden ook in de Sovjet-Unie en later in China en Cambodja mensen miljoenen keren onterecht, gearresteerd, doodgeschoten en tot honger veroordeeld. Ook al waren de ideologische motiveringen van de communisten volkomen anders dan die tijdens het nationaalsocialisme – de concrete machtstechnieken, de dienstbare rol van het recht, de staatsterreur en heerschappij over de burger waren eender. In beide gevallen hadden we te maken met totalitaire systemen. In beide gevallen werd het uit de verlichting voortgekomen democratieproject geruïneerd en de despotische heerschappij van enkelen, die niet vrij door het volk waren gekozen, gewoonweg bestendigd. In Duitsland heeft men deze overeenkomsten lange tijd niet willen zien. Velen vreesden dat ze door de linkse dictatuur in diskrediet te brengen te veel zouden opschuiven naar degenen die niets wilden weten van een verwerking van de rechtse dictatuur. Zo leidde de vrees voor de partijdigheid van rechts dikwijls tot de partijdigheid van links.

Het verheugt mij daarom des te meer, beste heer Grishaver, dat u als motivering voor mijn onderscheiding ook mijn werkzaamheden noemde als directeur van de overheidsinstantie die verantwoordelijk is voor het archiveren en ontsluiten van de documenten van de Stasi, de geheime dienst van de DDR. Ik heb deze opdracht tien jaar lang uit volle overtuiging uitgevoerd. Met de opening van de Stasi-archieven konden we de ‘heerschappijkennis’ van een regime dat niet door vrije verkiezingen aan de macht was gekomen in de hoofden van de onderdrukte bevolking krijgen. Niet alleen konden we informanten van de geheime dienst uit openbare functies verwijderen en vervolgde burgers zelf de baas maken over hun persoonlijke gegevens, we konden ook bijdragen aan de rehabilitatie van onschuldige slachtoffers. Bovendien konden media en wetenschap op basis van feiten de fijnmazige structuur van het onderdrukkingsapparaat blootleggen.

Ik ben van mening:

Het is geen relativering van de Duitse schuld aan de Holocaust, en ook geen afleidingsmanoeuvre, wanneer Duitsers die open over het totalitaire nationaalsocialisme spreken ook over het totalitaire communisme spreken. Het is geen ongeoorloofde vergelijking, wanneer overeenkomsten in machtsmechanismen van verschillende regimes aan de orde worden gesteld – overeenkomsten en verschillen, natuurlijk. Het is geen minachting van de prestatie van het Sovjetleger bij de bevrijding van Duitsland en Europa van het nationaalsocialisme. En het is zelfs geen laster ten opzichte van idealistische, niet-regerende communisten, zoals degenen die bij de Februaristaking van 1941 in Nederland met gevaar voor eigen leven verzet boden tegen het rechts-extremisme, en hierbij soms bondgenoten waren van democraten. Integendeel. Het is iets wat me na aan het hart ligt en het tekent eveneens de attitude van het Nederlands Auschwitz Comité, namelijk: Tegenstanders van elke vorm van totalitarisme kunnen alleszins bondgenoten zijn bij het aanpakken en aanklagen van misdrijven tegen de menselijkheid, evenals bij de verwerking ervan.

Ik zou willen besluiten met het volgende. Het Nederlands Auschwitz Comité stelde mij in een interview voorafgaand aan de uitreiking van deze onderscheiding de vraag wat ik vind van de herdenkingsdag van de bevrijding van Auschwitz op 27 januari. Staat u mij toe mijn toespraak te besluiten met mijn eigen antwoord: “Wij gedenken gezamenlijk de misdrijven, de schuld en het feit dat men zich onttrokken heeft aan het afleggen van rekenschap, niet alleen maar omdat we met het verleden verbonden willen blijven. Wij zijn niet verslaafd aan het verleden, maar wij zien aan verkeerd geleefde levens hoe belangrijk het is voor het heden en de toekomst om de waardigheid en de rechten van alle mensen te verdedigen.”

In deze geest wil ik het Nederlands Auschwitz Comité nogmaals danken voor de grootmoedige uitnodiging in uw midden en voor de onderscheiding die ik vandaag mocht ontvangen. En u allen dank ik dat wij ons gezamenlijk thuis kunnen voelen in samenlevingen en in tijden waarin een voortdurende inspanning van ons gevraagd wordt om de juiste conclusies uit het verleden te trekken. Om individuen vrijheid te laten ervaren. En om de menselijke waardigheid, het humanum, te redden. U allen draagt hiertoe bij, in alles wat u zegt en doet. Hartelijk dank.’


[1] Volgens een enquête van ‘Der Spiegel’.


 [Tc-VU1]De vraag is of Joachim Gauck hier de mensen in het publiek wil noemen. In eerdere lezingen werd het als volgt verwoord: “Excellenties, hooggeëerde gasten, studenten, collega’s, vrienden en vriendinnen, dames en heren:”.

Anders kan het wellicht worden weggelaten of een zin als ‘Dan nu mijn toespraak:’ worden toegevoegd.

Categorie: |

Home » Nieuws » ‘Ik haatte Duitsland’ – integrale rede van oud-bondspresident Gauck