Kardinaal Willebrands-lezing – column Emile Schrijver

Afbeelding met tekst: Om dubieuze claims te voorkomen is deze afbeelding verwijderd.

Op 5 april heb ik op uitnodiging van de Katholieke Raad voor het Jodendom in de Bergkerk in Amersfoort de vierde Kardinaal Willebrands-lezing gegeven. De overeengekomen titel van de lezing was ‘Identiteit en traditie onder druk’. Na een historische introductie over het doorgeven van traditie in het Jodendom, ben ik ingegaan op het hedendaagse Jodendom en op de vele perspectieven die daarop mogelijk zijn. Dat tweede deel van die lezing publiceer ik hieronder graag als column, in licht geredigeerde vorm natuurlijk, maar met behoud van de informele toon.

“Ik hoop dat ik in het historische deel van deze lezing hebben kunnen laten zien, dat het Jodendom groot belang hecht aan het overleveren, van generatie op generatie, van kennis en dat datzelfde Jodendom altijd opengestaan heeft voor nieuwe ontwikkelingen en bij uitstek een dynamische, creatieve en innovatieve inslag gekend heeft. Maar na de emancipatie is er veel veranderd. De emancipatie die bijvoorbeeld in Nederland in 1796 al leidde tot burgerlijke gelijkstelling van Joden, maar de emancipatie ook die tot een verregaande ontkerkelijking geleid heeft van de Joden, tot een verwijdering van grote groepen Joden van hun religieuze kern, of religieuze bron zo men wil, en tot vervreemding van veel Joden van de geloofsgroep. Ets Haim functioneert nu nog als bibliotheek maar wordt niet meer gebruikt voor het onderwijs in de gemeente en wordt bovendien beheerd door het Joods Historisch Museum, dat voor een belangrijk deel drijft op publieke middelen en niet gekoppeld is aan enige religieuze stroming. Joods onderwijs wordt gegeven op een paar scholen in de omgeving van Amsterdam die een kleine groep meer of minder gelovigen bedienen. Afgezien daarvan wordt Joods onderwijs aan kinderen vooral gegeven in de gemeenten, waarvan veel Joden geen lid meer zijn, en aan volwassenen via bijvoorbeeld het Joods Educatief Centrum ‘Crescas’, dat een onafhankelijk instituut is dat met zeer beperkte middelen een mooi programma aanbiedt. Dus: hoe staat dat jodendom in Nederland er nu voor en in welke mate is er daarbij sprake van een unieke situatie? Daarover wil ik het nu met u hebben, in het tweede deel van deze lezing, omdat hier de parallellen en de verschillen met de kerken en de niet-christelijke godsdiensten in Nederland zich opdringen en omdat we hier mogelijkerwijs ook van elkaar kunnen leren.

Joods Nederland is versnipperd en de instituties zijn vaak verdeeld. Er is een groot aantal kerkgenootschappen waarvan vele, maar niet alle, kampen met ledenverlies. Er is ook sprake van verschillende soorten van binding met het Jodendom en met de Joodse identiteit. In zijn proefschrift van 1986 heeft Ido Abram hier al eens een ‘schijf van vijf’ voor ontwikkeld, bestaand uit vijf elementen die in meer of mindere mate de Joodse identiteit uitmaken. Ik herhaal ze hier even:

  1. de Joodse religie, cultuur en traditie;
    2, Israël, zionsverlangen en zionisme;
    3. de Holocaust, of Sjoa, en antisemitisme, vervolging en overleving;
    4. iemands persoonlijke levensgeschiedenis;
    5. de Nederlandse cultuur en omgeving.

Vanzelfsprekend, gelukkig zullen anderen zeggen, staat de religie nog bovenaan in Ido Abrams opsomming, maar wel direct gevolgd door cultuur en door traditie. Dat is een zeer belangrijke toevoeging. Minder dan twintig procent van de maximaal 50.000 Joden die in Nederland leven zijn lid van een kerkgenootschap, maar de meesten van die anderen voelen zich Joods en voelen zich onderdeel van de Joodse groep en geven daar op een of andere, meer of minder intensieve en meer of minder zichtbare wijze uitdrukking aan. Velen voelen zich in het geheel niet meer vertegenwoordigd door de kerkgenootschappen en vullen een eventueel bestaande behoefte aan zingeving anderszins in; door zich bezig te houden met Kabbalah, door vooral Joodse auteurs te lezen, door cursussen te volgen, door naar Joodse muziek te luisteren, door meer of minder obsessief met Israël bezig te zijn; verzin het maar en het bestaat. Dat het Joods Historisch Museum en het Joods Cultureel Kwartier daarin met bijna 400.000 bezoeken per jaar een belangrijke rol spelen, verheugt mij zeer, maar we zijn zeker niet de enigen. Joodse en niet-Joodse organisaties weten dat er altijd belangstelling is voor Joodse cultuur, of dat nu een voorzangersconcert is in het Concertgebouw, een tentoonstelling over de Amsterdamse Rapenburgerstraat tijdens de oorlog in het Amsterdamse Stadsarchief of Fiddler, de musical met Thomas Acda. Joden voelen zich meer of minder hierdoor aangesproken, ook dat verschilt heel sterk, maar de belangstelling is er en wordt over het algemeen gewaardeerd.

Het element traditie, naast religie en cultuur is overigens complexer. Veel Nederlandse Joden hebben de Joodse traditie in heel rudimentaire vorm meegekregen, opnieuw vaak los van de religie en vaak belast met oorlogsgeschiedenissen en vertroebeld, als men dat ethisch lastige woord wil gebruiken, door gemengde huwelijken. De op zichzelf niet bij voorbaat negatieve afwijzende grondhouding van veel kerkgenootschappen ten aanzien van de problematiek van zogenaamde vaderjoden, die immers volgens de Joodse traditie niet Joods zijn, maakt de aantrekkingskracht van die kerkgenootschappen niet groter overigens. Veel leden van de tweede naoorlogse generatie zoeken de traditie van hun grootouders en overgrootouders, niet per se die van hun ouders.

Er is geen Jood in Nederland die niet op enig moment wordt aangesproken op de politiek van de staat Israël. Dat is de laatste jaren ook bepaald niet beter geworden. In het NRC van 24 november 2016 liet journaliste en uitgever Ronit Palache, afkomstig uit een modern orthodox Portugees-Joods gezin, het volgende optekenen (de specifieke formulering komt voor haar rekening): ‘Toch zijn er momenten dat de verhoudingen op scherp komen te staan. Tijdens de Gaza-oorlog in 2014 werd ik als Jood ook constant als ambassadeur van Israël op het matje geroepen. Dat voelt onaangenaam. Ik had de neiging te roepen: “Hallo, laat me met rust, ik vind Netanyahu ook een lul!”’ Dat is een krachtig geformuleerd gevoelen maar ik herken het. Toen ik nog niet in het Joods Historisch Museum begonnen was maar wel al benoemd was, werd ik door mijn woordvoerder als voorbereiding op de eerste interviews gewaarschuwd, ik citeer, ‘niet in de Israël-val te lopen’. Het is wonderbaarlijk te zien hoe sterk dit gevoelen in de maatschappij leeft en het dwingt mij ertoe zowel in mijn professionele als in mijn privé-omgeving een genuanceerd Israël-standpunt uit te dragen. Ik ben zeer kritisch op de politiek van de staat, maar ik verzet me met kracht tegen pogingen het bestaansrecht van de staat ter discussie te stellen, of de staat langs een andere ethische meetlat te leggen dan andere staten. De discussie over Israël en de Joden zal naar mijn inschatting alleen maar scherper worden en de positie van Joden in Nederland daarmee in dit opzicht niet per se eenvoudiger. En dat wordt nog eens versterkt door de vervaging die er lijkt op te treden tussen al dan niet gerechtvaardigde maar in ieder geval toegestane kritiek op de politiek van een soevereine staat en meer of minder verhuld antisemitisme. De Engelse rabbijn Jonathan Sacks heeft al een aantal malen zeer overtuigende pleidooien gehouden voor het zichtbaar houden van die grens. Soms laten antizionisme en antisemitisme zich maar moeilijk onderscheiden, en dat moet ons zorgen baren. Mijn eigen relatie tot Israël is overigens ook ambivalent, als ik dat beeld mag vasthouden. Ik ben altijd weer blij als ik erheen mag, een paar keer per jaar, maar ik ben ook altijd weer blij als ik naar het veel minder complexe Nederland mag. En daar ben ik ook niet de enige in.

De Holocaust, of Sjoa, speelt in de discussies over Israël vaak ook een lastige rol. Soms lijkt het alsof Joden, en dan vaak op één hoop gegooid met burgers van de staat Israël, op grond van de Holocaust zich als betere mensen zouden moeten gedragen, beter zouden moeten weten. Dat dat een onredelijke verwachting is, behoeft hopelijk geen toelichting. De Holocaust is aanwezig in alle Nederlands-Joodse families, ook als die aanwezigheid soms bestaat uit schrijnende afwezigheid. Het is een onderwerp dat in verschillende generaties binnen een familie tot zeer verschillende reacties kan leiden. Als ouders en grootouders er niet over willen praten, kunnen bijvoorbeeld de kleinkinderen juist alles willen weten. En omgekeerd zijn er heel veel Jongeren die genoeg hebben van de obsessieve omgang van de oudere generaties met de oorlog en zich ervan afkeren. Veel Joden verzetten zich met kracht tegen de reductie van hun identiteit tot historisch slachtoffer, maar zelfs die Joden worden te pas en te onpas aangesproken op hun mening over alles wat met de Holocaust in verband kan worden gebracht: Israël, André Rieu, Gaza, moslims, en antisemitisme bijvoorbeeld. En terrorisme niet te vergeten, dat helaas ook veel Joden treft, in de vorm van monsterlijke beveiligingsmaatregelen bij zoiets alledaags als synagoge- of schoolbezoek, als angst voor de eigen veiligheid en opnieuw, als iets waar men zich te pas en te onpas over moet uitspreken.

En dan zijn er nog de herdenkingen en alle ophef die daarover in de maatschappij keer op keer ontstaat. Als er alleen maar Joden herdacht worden, of als er geen Joden herdacht worden, als er struikelsteentjes voor de deuren van huizen geplaatst worden, als er een Namenwand gepland wordt in het Wertheimpark of op een andere plek, als de gemeente Amsterdam besluit ten onrechte geïnde erfpachtbelasting te restitueren, en ga zo maar door. Joden moeten hier altijd wat van vinden, of ze willen of niet. Geen hedendaagse Jood zonder de oorlog. Om nog eens Ronit Palache te citeren: ‘Ik heb mij vaak afgevraagd of de Joodse gemeenschap in Nederland zonder die oorlog ook zo verscheurd zou zijn geweest. Er zijn voor de oorlog nooit op deze manier getuigenissen van Nederlandse Joden opgenomen. En toch denk ik dat Joden voor de oorlog niet zo met hun identiteit bezig waren. Je was joods. Punt. Die oorlog heeft een donkere sluier over alles heen gelegd. Voor bijna geen van de geïnterviewden [ES: het gesprek met Palache vond plaats naar aanleiding van een boek met interviews met Nederlandse Joden] is het Jodendom uitsluitend een positieve aangelegenheid. Het gaat heel veel over vervolging, angst, antisemitisme en schuldgevoel.’

Ido Abrams twee laatste categorieën heb ik eigenlijk al besproken. Iedereen neemt zijn eigen geschiedenis mee, een geschiedenis van gemengde identiteit, van binding met de geschiedenis, de familie en de religie, of het ontbreken daarvan en een geschiedenis van persoonlijke invulling van zingevingsvragen die ons allemaal bezighouden. En dan is er nog de Nederlandse identiteit, het feit dat je nooit alleen Jood bent, maar ook Nederlander, en voor de meeste mensen eerst Nederlander, en dan pas Jood, of dan pas lid van de Joodse gemeenschap, of dan pas betrokken toeschouwer op veilige afstand. Het is er allemaal en het is bijna nooit eenduidig.

Veel van wat ik tot nu toe te melden heb gehad over Joodse traditie en Joodse identiteit speelt zich af in het verleden of maximaal in het heden. Maar waar is de toekomst in dit verhaal? Daartoe kan ik verwijzen naar de recente afscheidsrede van Hans Vuijsje, de vroegere directeur van Joods Maatschappelijk Werk, een organisatie die zijn bestaansrecht nota bene deels ontleend aan de zorg voor de naoorlogse generatie. Die rede, uitgesproken op 22 februari van dit jaar, draagt de prikkelende, zij het ietwat lange titel Wat is er toch aan de hand met Joods Nederland? Een persoonlijke verkenning van de demografische, maatschappelijke en politieke ontwikkelingen die de toekomst van de Joodse gemeenschap in Nederland beïnvloeden. Ik vind het een mooi betoog, een eerlijk betoog en een bijzonder goed geïnformeerd betoog. Vuijsje bespreekt de volgende punten:

– De demografische veranderingen die in Joods Nederland hebben plaats gevonden, die ik deels al benoemd heb;

– De veranderende tijdgeest, waarin globalisering en ontkerkelijking lokale religieuze en niet-religieuze bindingen onder druk zetten;

– De veranderende identiteit van veel Nederlandse Joden, waar ik hier ook uitgebreid op ben ingegaan. Vuijsje blijft overigens wat dichter dan ik bij Joden die zich als zodanig willen en durven te profileren;

– De veranderende politieke realiteit, met dreigingen, religieus en politiek gemotiveerd antisemitisme en politisering van ethische thema’s;

– De verschillen tussen religieuze en maatschappelijke organisaties, gekoppeld aan het feit dat veel maatschappelijk georiënteerde Joodse organisaties, zoals Crescas, het Joods Historisch Museum of allerlei kunstfestivals, veel meer weerklank vinden bij de gemeenschap dan bijvoorbeeld de kerkgenootschappen;

– Een leiderschapscrisis, geleid door de vraag wie er nu eigenlijk met welk gezag namens de Joodse gemeenschap spreken en mede ingegeven door de constante, vaak uitgesproken vijandige omgang met de eigen leiders;

– De lichtpunten, zoals de modern-orthodoxe beweging Amos, de Portugees-Joodse groep Bendigamos die in Amstelveen bij elkaar komt en de intensieve contacten tussen Joden en moslims in Amsterdam-Zuid, via diversiteitsprojecten als Mo en Moos en Leer je buren kennen van de Liberaal Joodse Gemeente in Amsterdam;

– En als laatste punt de noodzaak om te investeren in de toekomst.

Staat u mij tussendoor, naar aanleiding hiervan, een persoonlijke bespiegeling toe. Ik verheug me als directeur van het Joods Cultureel Kwartier enorm over de groei van het aantal bezoekers aan onze vijf locaties, het afgelopen jaar 377.000 bezoeken, een groei van zo’n zeventien procent ten opzichte van het jaar daarvoor. Dus aan de belangstelling ligt het niet. Maar, wij worden voor iets minder dan vijftig procent door de staat gefinancierd, worden gesteund door Joodse, maar ook door niet-Joodse fondsen en privépersonen, en onze tentoonstellingen worden bezocht door veel Joodse, maar nog meer niet-Joodse bezoekers. Dus hoe Joods is de organisatie, ondanks zijn krachtige inbedding in Joods Nederland en ondanks zijn Joodse Raad van Toezicht, in juridische en praktische zin werkelijk? Feit is dat onze musea voor veel mensen, vooral ook voor Joden die zich anderszins helemaal nergens bij wensen of durven aan te sluiten, een houvast vormen, plaatsen van samenkomst, plekken waar men zich thuis voelt en waar men trots op is. Maar Joodse religie en ook de kerkelijke instituties spelen daarin geen beslissende rol…

Terug naar Hans Vuijsje en zijn analyse van Joods Nederland. Ik vind dat hij sterk als bestuurder spreekt, denkend vanuit de organisaties en vanuit beleidsmatige ingrepen. Ik deel zijn conclusies echter van ganser harte. Ik citeer:

‘Mijn pleidooi vandaag is om nu eens werkelijk te gaan nadenken over de toekomst. We moeten blijven investeren in Joods onderwijs, zowel op Joodse scholen als zeker ook daarbuiten. Nieuwe, nieuwsgierig makende onderwijstools en spelmateriaal dat wij kunnen aanbieden aan een brede groep kinderen met een Joodse achtergrond. Zij vormen de basis voor de toekomst van Joods Nederland!’

En:

‘En natuurlijk moeten wij geld reserveren voor een nieuwe Joodse infrastructuur die de ontwikkeling van nieuwe Joodse initiatieven faciliteert. Waar mensen van verschillende pluimages, met verschillende Joodse achtergronden, in Nederland, ook mensen met alleen een Joodse vader, – samen – een Joodse gemeenschap kunnen gaan vormen. Een Joodse gemeenschap die niet alleen religieus bepaald wordt. Waar ook ruimte is voor mensen die zich sociaal en/of cultureel Joods voelen. Waar ook de niet-Joodse partners een plek krijgen. Een inclusieve, pluriforme, Joodse gemeenschap. Alleen dan, dat is mijn oprechte overtuiging, kan een Joodse gemeenschap in Nederland – tegen alle verdrukking in – blijven voortbestaan!’

Wijze, tolerante, niet per se optimistische, maar op de toekomst en op insluiting, niet op uitsluiting gerichte woorden, waar we allemaal van kunnen leren, Joden, christenen en moslims. Daar ben ik van overtuigd.

Maar wat is er nodig voor die veranderende realiteit, voor die onzekere toekomst? Hoe houden we onze gemeenschap bij elkaar? Daar is moed voor nodig. Moed om inclusiever te worden, moed om nieuwe ontwikkelingen te benoemen, te adresseren en zo nodig te omarmen. Er moet ook geïnnoveerd worden en geïnvesteerd worden in onderwijs, in cultuur, in religieuze en in niet-religieuze scholing en in mensen, mensen die zich willen committeren aan de gemeenschap en zich daarvoor willen inzetten. Het is nodig om flexibiliteit aan de dag te leggen, misschien ook om minder rigide definities aan te leggen van wie er wel en wie er niet mee mogen doen, want exclusiviteit stoot niet alleen buitenstaanders af, maar ook menig ‘binnen-staander’. De traditionele instituties zullen actief, creatief moeten nadenken over het herdefiniëren van hun traditionele rol. Dat geldt voor religieuze en niet-religieuze instituties en veronderstelt ook een heel heldere kijk op wat men wenst te behouden, naast al die noodzakelijke verandering.

Zingevingsvragen zijn van alle tijden en in deze ontkerkelijkte tijden is de maatschappelijke behoefte aan zingeving alleen maar groter aan het worden. Daar hebben wij allemaal een opgave, om op die vragen creatieve antwoorden te bedenken. Joden, christenen en alle anderen die zich hierdoor aangesproken voelen.”

Categorie:

Home » Columns en opinie » Kardinaal Willebrands-lezing – column Emile Schrijver