Professor Fasseur & de dames van plezier – column David Barnouw

David Barnouw
Overhetwestland

‘Er zijn maar weinig hoogleraren die hun memoires publiceren, maar Cees Fasseur schreef graag en veel. De laatste woorden in Dubbelspoor zijn: “U hoort nog van mij!” Dat zal helaas niet meer gebeuren, want hij overleed kort voor de verschijning van zijn herinneringen.

Vermakelijk, ironisch, geestig en onderhoudend; zo kun je deze herinneringen wel noemen en dan overgoten met het Leidse ons-kent-ons-sausje. Of ze kennen elkaar van de studentensociëteit Minerva, hebben “ten departemente” een kamer gedeeld of de familie kent elkaar nog uit Balikpapan. Het geeft mooi inzicht in een bijna geheel uit mannen bestaande maatschappij, of het nu het ministerie van Justitie is of de Universiteit van Leiden, waar hij zijn voornaamste bezigheden had. En natuurlijk zijn herinneringen bedoeld om te bewijzen dat je het (altijd) bij het rechte eind hebt gehad. Mensen die hij ervan verdenkt zijn carrière in de weg te staan, krijgen er van langs en mensen die een boek van hem negatief recenseren, deugen meestal ook niet. Fasseur had gelijk en heeft gelijk en de wereld moet het weten ook. Hoge onderscheiding worden zijn deel; vanzelfsprekend hoger dan anderen meestal ontvangen

Zelf krijg ik ook een tikje, zij het anoniem: “Ook het NOD gaf soms blijk van een zelfoverschatting die mij maar matig beviel. Wie de voorlichter van dit instituut beluisterde in zijn commentaar op het wetenschappelijk werk van anderen, zou bijvoorbeeld niet snel hebben vermoed dat hij zelf nooit was gepromoveerd.” Waarom niet man & paard noemen; was Fasseur soms bang dat ik á la Louis van Gasteren een advocaat op zijn dak zou sturen om verhaal te halen?

Maar hoe is zijn belangstelling voor dames van lichte zeden te verklaren? Vanaf halverwege de jaren zestig werkt hij twee decennia op het ministerie van Justitie aan het Plein in Den Haag. Het Rijksarchief is daar maar een paar minuten lopen vandaan en Fasseur “snelde met pen en blocnote tussen de middag naar het Rijksarchief”. Zijn collega’s gaven hun geld uit bij De Bijenkorf of V&D, maar deden tussen de middag ook andere dingen. Vlak bij het ministerie “lagen in de Koediefstraat enkele bordelen, zeer geschikt voor met hun ziel onder de arm dolende ambtenaren”.

Wie had dat gedacht van die nette Haagse ambtenaren?

Later, rond de eeuwwisseling, bekleedt hij een functie bij de eerbiedwaardige Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen, gezeteld in het even eerbiedwaardige Trippenhuis aan de Kloveniersburgwal achter de Nieuwmarkt in Amsterdam. Fasseur, die in Den Haag woont, loopt van het Centraal Station, “dwars door de rosse buurt van Amsterdam”. Maar dat niet alleen: “Bij deze gang, hoewel het pas halftien in de ochtend was, werd ik veelal enthousiast toegezwaaid door jeugdige dames achter hun raam. Zag ik er, in de herfst van mijn leven, nog steeds zo vitaal uit?”

Wij zullen het er maar op houden dat de verstrooide professor elke keer per ongeluk verdwaalde, want de gewone weg van het station naar het Trippenhuis loopt niet door de rosse buurt. En wellicht droeg hij geen bril, want om halftien is het daar doodstil.’

Categorie:

Home » Columns en opinie » Professor Fasseur & de dames van plezier – column David Barnouw