‘Tweede en derde generatie: praat over je trauma’s’ – gastcolumn Femmetje de Wind

Femmetje de Wind
N. Blekemolen, courtesy

Als kind van een Holocaust-overlevende groeide ik op in een op het oog veilig gezin. Mijn ouders waren bij elkaar, er was genoeg te eten en niemand ging dood. Toch ontwikkelde ik een depressie toen ik het huis uitging. Ik wist niet waarom. Wat ik wel wist was dat ik me vaak vervreemd voelde van mezelf, dat ik op de raarste momenten kon worden overvallen door een diepgeworteld gevoel van eenzaamheid en dat ik me nergens echt thuis voelde. Vrienden herkenden zich niet in mijn gevoelens. Ze zeiden, je hebt het goed, waar maak je je zorgen over? Het effect was dat ik me ook nog schuldig voelde over mijn ‘onzinnige’ depressie.

Barbapapa
Ik ging naar een psycholoog. Hij begon over het oorlogstrauma van mijn vader. Ik zei dat daar geen sprake van was. Mijn vader was een overlever, geen slachtoffer. Mijn vader sprak altijd over de oorlog alsof het een spannende avonturenroman was. Hij was ze te vlug af geweest, ‘die moffen’. Hij was uit een rijdende trein gesprongen. Hij had ondergedoken gezeten op de Keizersgracht bij Pistolen Paultje die wapens smokkelde voor het verzet. En na de oorlog was hij bij de politieke recherche gegaan en had hij ‘die schoft’ Seyss-Inquart helpen oppakken. Een van mijn vaders gevleugelde uitspraken was dan ook: ik ben nergens meer bang voor.

Ik vond dat machtig. Zo wilde ik ook leven. Maar dat lukte mij niet. Onder mijn depressie zat angst: gegeneraliseerde angst die zich als een Barbapapa transformeerde in steeds weer nieuwe vormen. Ik was bang om alleen te zijn, bang om samen te zijn, bang om er wel te zijn en bang om er niet meer te zijn. Mijn psycholoog zei, na een aantal jaar therapie, dat er toch heel wat leed van mijn vader ongemerkt doorgesijpeld was in mij. Ik was mijn hele jeugd alert geweest op gevaar en er was daardoor geen ruimte geweest om op een veilige en ongedwongen manier mijn eigen identiteit te ontwikkelen. Ik vond dat lastig te vatten. Als ik naar binnen keek voelde ik vooral leegte. Als ik naar mijn vader keek zag ik vooral een strijdbare man, geen angsthaas.

Een bevriende psycholoog met wie ik recent sprak over het idee een documentaire te maken over traumaoverdracht, gaf mij een artikel van de Amerikaanse psychoanalytica Jill Salberg. In dat artikel beschrijft Salberg dat kinderen van Holocaust-overlevenden vaak angsten hebben die qua inhoud veel gelijkenis vertonen met de daadwerkelijk beleefde angsten van de overlevenden. En eigenlijk niet zoveel te maken hebben met de realiteit waarin de kinderen zelf opgroeien. Het artikel sterkt mijn vermoeden dat de angsten waarmee ik kampte misschien niet alleen van mij zijn.

75 jaar vrijheid
De vraag hoe ze bij mij terecht gekomen zijn probeert Salberg ook te beantwoorden. Trauma-overdracht moet volgens haar bezien worden door de lens van een verstoord hechtingspatroon. Als een ouder zijn reacties niet goed afstemt op de emotionele behoeftes van zijn kind, bijvoorbeeld doordat de ouder zich heeft afgescheiden van zijn eigen pijn en verdriet, dan zal het kind toch proberen om verbinding te blijven maken. Zelfs als dat betekent dat het kind moet verbinden met de leegte en het verdriet van de ouder. Je kunt ook hechten aan pijn en afwezigheid. Het trauma lijkt dan de hechting te verstoren en de verstoorde hechting houdt op zijn beurt het trauma in stand.

Het artikel van Salberg, zelf ook kind van joodse ouders, staat bol van de pijnlijke en herkenbare inzichten. Het veronderstelde gegeven dat trauma tot in de derde of zelfs vierde generatie kan blijven doorwerken, is niet alleen tragisch maar ook ontwrichtend voor een samenleving. Dit geldt overigens niet alleen voor kinderen van Holocaust-overlevenden maar ook voor andere slachtoffergroepen van collectief of individueel trauma.

Omdat ik me steeds beter besef dat trauma van generatie op generatie kan worden overgedragen, voel ik de urgentie, helemaal in een tijd waarin we 75 jaar vrijheid vieren, me uit te spreken over mijn eigen ervaringen. Niet om mee te dingen naar de eerste plek in de trauma pikorde – liever niet – maar om bewustzijn te creëren rondom het feit dat de oorlog nog steeds nasmeult en ook 75 jaar na dato nog slachtoffers maakt. Dat we in vrijheid leven betekent niet dat er geen pijn en verdriet meer wordt meegetorst.

Stem geven
Tegelijk hoeven we niet bij de pakken neer te zitten. De negatieve cirkel kan doorbroken worden. Ik heb jaren gewerkt aan het herkennen van het trauma in mij. Ik heb een heleboel ballast die niet bij mij hoort uit mijn rugzak gekieperd. Het verdriet zal nooit helemaal verdwijnen, maar ik kan inmiddels wel met een lichtere last door het leven.

Salberg besluit haar artikel door te benadrukken dat wij het trauma kunnen herstellen door het trauma een stem te geven. Het is daarom van belang dat wij als tweede en derde generatie onze eigen pijn en daarmee de pijn van onze ouders zien, uitgraven, afstoffen, aankijken, bespreken, voelen en een plek durven geven. Erover praten is juist nu cruciaal. Onze kinderen moeten onbezwaard op pad kunnen, met een rugzak waarin genoeg ruimte is voor het creëren van een eigen identiteit. Dat is pas vrijheid.

Auteur Femmetje de Wind is romanschrijfster en content marketeer. Ook wordt ze regelmatig ingehuurd om mee te denken over strategie en innovatietrajecten bij mediabedrijven. Dit artikel werd eerder gepubliceerd in Het Parool.

Categorie: |

Home » Nieuws » ‘Tweede en derde generatie: praat over je trauma’s’ – gastcolumn Femmetje de Wind