Dokter Ben en Stalin’s artsen – column Paul Damen

Paul Damen (Foto: J. Blik)

Het is dezer dagen exact 69 jaar geleden dat, in een van de laatste grote oprispingen van Stalinistisch antisemitisme daar, een fors aantal Joodse artsen in de Sovjet-Unie werd opgepakt, op verzonnen beschuldigingen van ‘verraad’. De enige reden dat de hoofdfiguren uit dit meest bekende ‘dokterscomplot’ aan executie ontsnapten, was dat Stalin zelf overleed voordat hij zijn executieplannen kon uitvoeren.

‘Skvozj grozy sijalo nam solnce svobody’ – ‘het zonlicht der vrijheid schijnt door de storm heen’: zo begon het tweede couplet van het volkslied van de Soviet-Unie. En nog steeds, in alle vernieuwde teksten die sinds Stalin en vooral zonder Stalin op de muziek zijn gemaakt, is die regel overeind gebleven. Maar Russische Joden konden zich in die Sovjet-Unie allesbehalve koesteren in de ‘zon der vrijheid’- integendeel. Voor hen was de Sovjet-vrijheid geen enkele verbetering vergeleken bij hun lot onder het regime der tsaren.

Eeuwenlang werden zij ofwel door de lokale bevolking vervolgd of door de troepen van de tsaar achterna gezeten en vermoord – omdat ze Joden waren. Het was de kat of de hond, maar gebeten werden ze. Geen wonder dat veel Joden het land ontvluchtten, ook toen de revolutie van 1917 officieel een einde had gemaakt aan hun achtergestelde positie. In de nadagen van de tsaar en onder het nieuwe Sovjetbewind zijn zo’n twee-en-een half miljoen Russische Joden gevlucht. Alleen al naar de VS zijn er tot 1928 zo’n een en driekwart miljoen Joden overgestoken naar het nieuwe ‘beloofde land’.

De Joden die bleven, deden dat deels omdat ze alle heil verwachten van het communisme. Er was zelfs een Jiddische afdeling van de bolsjewistische partij, de Yevsekstsia. En er waren steden met een grote concentratie Bolsjewistische Joden, zoals bijvoorbeeld Minsk, waar bijna de helft van de bevolking Joods was, hetgeen zich weerspiegelde in de samenstelling van de lokale CP: in 1924 waren van de 25 partijsecretarissen er negentien van Joodse komaf. Tot ver in de jaren dertig werd op partijvergaderingen aldaar Jiddisch gesproken.

Moord
Maar aan die situatie kwam onder Stalin al snel een einde. Het merendeel van de Joods-communistische partijveteranen werd vermoord of verdween in kampen. Het antisemitisme van de oud-seminarist Stalin was niet nieuw: eerder, in de jaren dertig wist hij alle oude Joodse revolutionairen, die nog in het Centraal Comité onder Lenin aan de basis van de revolutie hadden gestaan, uit te roeien, tot er nog maar één goj over was van dat voormalig Centraal Comité: Josef Stalin zelf. Zelfs een bekende Joodse revolutionair zoals de voormalige chef van het Rode Leger, Leon Trotski (eigenlijke naam: Lev Davidovitsj Bronstein) die naar Mexico vluchtte, kon daarmee niet voorkomen hij daar in 1940 werd vermoord door een agent van Stalin, die zo zijn laatste grote Joodse tegenstander uitschakelde.

Eerder werden in de jaren dertig in twee schijnprocessen al partijveteranen als Grigori Zinoviev (Hirsch Apfelbaum), Lev Borisovich Kamenev (Lew Rozenfeld), Karl Radek (Karol Sobelsohn) en Grigori Sokolnikov (Hirsch Yankelevich Brilliant) geëxecuteerd. Aan het einde van die moorddadige ronden belandde tenslotte ook de Joodse aanklager in de schijnprocessen, de geheime dienst-chef en beul Genrikh Grigoryevich Yagoda voor het vuurpeloton. Hij was eerder, naast het executeren van communistisch-Joodse politici, ook verantwoordelijk voor de dood van Joodse schrijvers zoals Osip Mandelsjtam en Isaac Babel, en  theatermakers als Vsevolod Emilyevich Meyerhold.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog hield dictator Stalin zich enigszins in, omdat de aanhoudende acties tegen Joden hem de kostbare samenwerking met de Britten en Amerikanen zou kunnen kosten. Na de oorlog echter ging, buiten het zicht van de geallieerden om, de Sovjet-Jodenjacht weer ouderwets tekeer.

Lenins Joodse tak
Begin 1952 was er wéér een nieuwe ronde waarbij een kleine dertig Joodse intellectuelen het leven lieten. En de campagne hield daarna niet op. Zo werden in één nacht alleen al, op 12 augustus 1953, dertien vooraanstaande Sovjetjoden, die in de drie jaar daarvoor waren opgepakt, in de Loebjanka-gevangenis in Moskou geëxecuteerd. Voor Stalin waren die Joden eenvoudig te vinden, omdat ze zich aan het begin van de wereldoorlog als vooraanstaande partijleden, op initiatief van diezelfde Stalin, hadden verzameld in het zogeheten Joods Antifascistisch Comité (JAC). De leider daarvan, Boris Sjimeliovitsj, het zal niet verbazen, was als een der eersten opgepakt, verhoord en vermoord.

Binnen dat JAC immers botsten de zionistische gedachte krachtig met de communistische leer. Had Lenin nog geleerd dat ‘de kapitalisten vijandschap aanwakkeren tegen de Joden om de blik van de arbeider te vertroebelen, om zijn aandacht af te leiden van de werkelijke vijand van de werkers – het kapitaal. Vijandschap tegenover de Joden houdt alleen daar taai stand waar de onderdrukking door de landheren en kapitalisten de arbeiders en boeren in pikdonkere onwetendheid heeft gehouden’, – zoals een tekst luidt die Lenin in maart 1919 insprak op een grammofoonplaat die behouden bleef.

Lenin, maar dit terzijde, had nog een extra reden om zich niet tegen Joden te keren: nog niet zo lang geleden dook uit de archieven van de geheime dienst KGB de bevestiging op dat Lenin’s grootouders van moederskant Joods waren en hij zelf dus halachisch ook. ‘Grootvader kwam van een arme Joodse familie, die zich bekeerde tot het christendom om de vervolgingen te ontkomen’, schreef Anna Oeljanova, Lenins zus in 1932, terwijl haar gebalsemde broer toen al voorwerp van grote verering was in zijn tombe aan het Rode Plein.

In de USSR was ongeveer vier procent van de bevolking Joods. Het bovengenoemde JAC kwam dan ook na de revolutie met een voorstel voor een eigen thuisland: alle Joden zouden zich moeten vestigen op het schiereiland de Krim, dat tot aan de Sjoa sowieso al een grote Joodse bevolking telde, en diverse landbouwkolonies, opgezet volgens dezelfde zionistisch-socialistische principes als die in het Engelse mandaatgebied Palestina. Maar bij het ontstaan van Israël, in 1948, koos die staat de kant van het Westen, met volle instemming van de Joden in de Sovjet-Unie, die de jonge ambassadeur van de Joodse staat, ene Golda Meïr, in september 1948 bij haar komst in Moskou uitgebreid toejuichten. Daar moest, meende Stalin, een Joods complot achter zitten. Hij ontbond het JAC en liet zijn geheime dienst de voormalige leden ervan dat complot bekennen. Of zoals een van de leden, Joseph Joezefovich, later in de rechtszaal vertelde dat hij zo verschrikkelijk was geslagen dat ‘ik na de zoveelste keer bereid was te bekennen dat ik de neef van de paus was en dat ik handelde naar zijn persoonlijke orders’.

Witte Jassen
Stalin zag, wat wij in het Westen hebben leren kennen als het meest bekende ‘Joods Dokterscomplot’ als de bekroning van zijn antisemitische campagne. Bij het ‘Dokterscomplot’ zouden de laatste ‘kleinburgerlijke’ maar vooral ‘zionistische’ medici, intellectuelen en hoogleraren uit de weg geruimd worden, een opzet die zoals gezegd slechts niet lukte omdat Stalin begin maart 1953 zélf het loodje legde. Omdat geen enkele arts het nog aandurfde hem te hulp te komen lag de Oude Snor twee dagen in zijn datsja eenzaam te lellepoten voordat hij de dood vond – het ‘Dokterscomplot’ is onder andere goed gedocumenteerd door de medicus Jacov Rapoport, die zijn eigen vervolgingsgeschiedenis tussen januari en maart 1953 op schrift stelde.

Rapoport, met een hoge positie in de Russische Academie van Medische Wetenschappen, zag in januari 1953 vrijwel al zijn Joodse collega’s gearresteerd worden, op beschuldiging deel uit te maken van een een groep ‘moordenaars in witte jassen’. Deze Joodse ‘terroristen uit de medische wereld’ zouden samenspannen om zoveel mogelijk toppolitici en hoge militairen te vermoorden. Begin februari 1953 werd ook Rapoport opgepakt door het Ministerie van Staatsveiligheid. Hem en zijn collega’s werd verweten een criminele groep te hebben gevormd die, met als uitgangspunten ‘het Joods-burgerlijke nationalisme’ (een ander woord voor zionisme) en in samenwerking met Israëlische en Amerikaans-Joodse organisaties uit zou zijn op de ondergang van de politieke top in het Vaderland Aller Arbeiders.

Maar voordat het zover kwam, stierf Stalin dus zelf op 4 maart, en exact een maand later maakte de nieuwe regering al bekend dat ‘allen, bij deze zaak betrokken, door het voormalige Ministerie van Staatsveiligheid zonder enige wettige grond en ongerechtvaardigd zijn gearresteerd. […] De gearresteerden zijn volledig gerehabiliteerd en in vrijheid gesteld’. Rapoports kroniek verscheen pas in 1988 in een eerste druk van 100.000 exemplaren, maar die waren wel binnen een week uitverkocht.

Hoe keek men elders in het Oostblok, bij partijen die toch ook geen gering aantal Joden onder de leden kenden (Polen, de DDR, Tsjecho-Slowakije) aan tegen Stalin’s pogroms? Simpel: men imiteerde die. In de satellietstaat Tsjecho-Slowakije bijvoorbeeld, waar de CP met een coup in 1948 aan de macht was gekomen, voerde men vergelijkbare processen tegen de eigen partijleiding onder Rudolf Slánský, de secretaris-generaal van de Communistische Partij. Die, het zal ook ‘es niet, eigenlijk Zaltsman heette. Hij werd na een schijnproces eind 1952, waar men hem zover kreeg zichzelf en anderen te beschuldigen van samenzweren tegen de staat, met nog tien (Joodse) prominente partijleden opgehangen. Hij werd pas weer volledig gerehabiliteerd tijdens de Praagse Lente in 1968, waarna zoals bekend de Russen het land bezetten.

Dr. Ben
Maar dan Nederland: wat zagen Joden toch in die heilsleer die hen uiteindelijk steeds opnieuw de das omdeed? Om die vraag te kunnen beantwoorden moet ik even tasten in het geheugen van een uiterst betrouwbare bron: mijzelf. Tussen 1978 en begin 1979 was ik immers ook lid der Communistische Partij Nederland (CPN) en filmredacteur van de partijkrant De Waarheid, tot ik er in februari ’79 uitgedonderd werd wegens dissidente denkbeelden over de veel te grote invloed van de CPN op de studentenbeweging. Ik zat in dezelfde partij-afdeling als de Joodse arts Ben Polak (1913-1993), ooit een prominent wethouder en Eerste Kamerlid voor de communisten. En de huisarts van zo ongeveer de gehele artistieke grachtengordel.

Hoewel ‘dr. Ben’ al jaren voor mijn tijd in onmin was gekomen met De Partij en vervolgens was ‘kalltgestellt’ – niet eens meteen geroyeerd maar verder simpelweg genegeerd, was Polak altijd marxist gebleven, met nog steeds een abonnement op diezelfde Waarheid. En dus werd bij hem zoals bij alle andere abonnees, twee maal pers jaar een blanco enveloppe bij de krant ingesloten, de ‘Paas-‘ resp. ‘Kerst-enveloppe’ waarin de abonnees werden geacht gul te geven ‘voor het behoud van de communistische pers’. Dus terwijl ik de ene dag op het redactie-kantoor in Felix Meritis druk kopij aanleverde voor het vullen van die pers, ging de andere dag langs de deur om die enveloppen op te halen.

Het was, herinner ik me, ook een soort wedstrijd tussen partij-afdelingen onderling, waarbij de Jordaan hoog scoorde omdat er in de belendende grachtengordel nogal wat bemiddelde sympathisanten woonden. Zo ook dr. Ben, prominent partijlid en woonachtig aan de Keizersgracht 13. Ik kwam daar dus wel eens, omdat Polak een gastvrij mens was en goed van schenken. “Trouwens,” zei hij eens, “jij woont in een arbeidershuisje in de Jordaan, maar waarom zouden communisten niet aan de gracht mogen wonen? Wij hebben het tenminste eerlijk verdiend.”

Ik heb dezer dagen eens wat dagboekfragmenten bekeken die een weerslag van de gesprekken met dr. Ben geven. ‘Meneer Polak’ noemde ik hem overigens, op zijn eigen verzoek, want om standing gaf hij nogal weinig. Hij vertelde ook ooit dat hij om die reden op de Leidse universiteit de naam op zijn visitekaartje in ‘onderkast’ had laten drukken, dus ‘ben polak’ zonder hoofdletters. Hetgeen de corpsballen daar nogal eens aanzette daar ‘Ik’ voor te schrijven, zodat er nu stond ‘Ik ben polak.’

Begin 1953 zat Polak nog voor de CPN in de gemeenteraad, die hem indertijd na de coup in Tsjecho-Slowakije zijn wethouderspost had afgenomen. Daarnaast zat hij voor de Partij in de Provinciale Staten. Hij was een ‘linientreue’ marxist en communist, maar bij het ‘Dokterscomplot’ had hij zo zijn twijfels. Hij vertelde me later dat hij niet zozeer politieke twijfels had (‘als het zo in de partijkrant Pravda staat, dan moet het wel waar zijn, dacht ik’) maar praktische: ‘zo gaat dat helemaal niet in een ziekenhuis dat je daar zomaar prominenten kan vergiftigen. Daar lopen een hoop assistenten en verpleegsters en wat niet al omheen, zeker als het om een hoge pief gaat.’

Op weg naar een Provinciale vergadering reed hij mee met fractiegenote Esther Teeboom, die nóg iets rechter in de leer was. Tegen Teeboom, die ook sociaal raadsvrouw was van de CPN, omschreef hij zijn twijfels. Teeboom was echter ook een van de beste vriendinnen van partijleider Paul (Saul) de Groot, net als zij van Joodse huize en gepokt en gemazeld in het partijgebeuren. Teeboom (die overigens de laatste jaren van diens leven met Paul de Groot doorbracht in een Joods bejaardenhuis in het Gooi, dat dan weer wel) briefde Polaks twijfel prompt door aan de Groot. Althans, zo reconstrueerde dr. Ben het later.

Autogesprek
En toen had je het gedonder. ‘Toen Stalin stierf, belegde het partijbestuur een extra ingelaste vergadering. Daar kwam ik ook aan de orde. Ik moest zowel het lidmaatschap van de raad als dat van de Staten opgeven, en wachten op een royementsprocedure. Ik was daar zelf trouwens niet bij, bij dat besluit, meen ik. De dag erop stond in De Waarheid dat ik mij schuldig had gemaakt aan ‘gewroet binnen de partij.’ Dat was dus dat auto-gesprek met Esther’, schreef Polak.

En inderdaad, in De Waarheid van 7 maart 1953 staat het vonnis al te lezen: Polak had volgens het partijbestuur (lees: Paul de Groot) geprobeerd ‘enkele partijgenoten van Joodse afkomst op te zetten tegen de partijleiding en het optreden van de Sovjet-Unie’ om hen te laten twijfelen aan het waarheidsgehalte, pun intended, van de berichtgeving in de Waarheid over de misdaden van die Joodse ‘sluipmoordenaars in doktersjas’ in een periode dat de Sovjets door ‘Amerikaanse oorlogsvoorbereiders en hun Nederlandse agenten’ van antisemitisme werden beschuldigd. Dat kon dus geen toeval zijn.

En dat was het ook niet. Polaks vrouw Petra Eldering, in de wandeling ‘Pim’ genaamd, was hoofdredacteur van De Vrije Katheder, een met de huidige Groene vergelijkbaar links blad, maar dan met nóg meer sympathie voor het Oostblok. Eldering was al in ongenade gevallen bij de partij waarvan ze lid was, omdat zij volhield dat intellectuelen een autonome positie hadden waar de partij zich niet mee moest bemoeien. Of zoals ze in 1947 de communistische leiderscultus, waarbij in het hele Oostblok de CP-prominenten als god werden vereerd, omschreef als ‘een ontaardingsproces […] de verstarring van de marxistische theorie, een dogmatisch en automatisch herkauwen van eenmaal bejubelde uitspraken’. (De Vrije Katheder, 7de jaargang nr. 6, blz. 402-403).

Dat viel niet best bij de CPN, die haar uiteindelijk dan ook royeerde. Naast contact met zijn echtgenote werd dr. Ben ook het omgaan met zijn vrienden verweten: de beide broers van het Reve, Meik de Swaan (vader van de hoogleraar Bram) plus de politicoloog Lucas van der Land wiens colleges ik tijdens mijn studie vele jaren later af en toe waarnam, maar die als journalist van Het Vrije Volk thuis bij prof. Jan Romein (de oprichter van de politicologische faculteit waar ik weer, alweer jaren later, aan studeerde) een exposé had gehouden over het antisemitisme in de Sovjet-Unie. Hetgeen hem van de CPN het predikaat ‘oorlogshitser’ opleverde.

De CPN ging vrij ver in de bestrijding van Polak: de partij schreef zelfs, zoals hij met ingehouden woede vertelde, ‘mijn patiënten die partijlid waren, aan om van huisarts te veranderen. Wie dat niet deed, moest stevig in zijn schoenen staan.’ En uiteraard werd Polak geroyeerd als partijlid.

Idioten
Polak was daarvan niet onder de indruk, en die voorkeur voor de contramine sprak mij wel aan. Zo vertelde hij ooit dat hij in WO2 ‘na twee dagen onderduik er al genoeg van had’, en het opgejaagde leven daarna ‘eigenlijk wel heel leuk vond.’ Enkele weken na zijn royement bleek de Sovjetpartij haar mening te hebben herzien over die vermaledijde Joodse dokters, en ging de CPN hier uiteraard in die tournure mee: hij werd weer in ere hersteld, een unicum in de CPN. Polak werd nog bij leven gerehabiliteerd, terwijl hij eigenlijk zijn eigen kleine pogrom had overleefd omdat de CPN nu eenmaal geen regeringsmacht bezat. Hij werd zelfs verheven tot Eerste Kamerlid, zou uiteindelijk steeds meer vervreemden van de CPN, maar bleef nog lang sympathisant omdat hij voor zichzelf het recht behield de partijleiding een ‘stel idioten’ te vinden.

Dat vond ik ook, en dat kweekt een band. Toch begreep hij mijn vraag niet, wat Joden toch hadden gezien of nog zagen in een partij, in een communistische leer, die hen naar het leven stond. Dat waren maar ‘door de CIA geïnspireerde denkbeelden’, meende Ben, die toch stellig niet dom was. Maar dat was, net zoals bij alle zusterpartijen in het Oostblok en in de VS, het navrante: dat die CP’s vergeven waren van de Joden en niettemin antisemitisch waren.

Die dubbelzinnigheid in wat bij mij een korte tijd was, herken ik wel. Ik vond ook Paul (Saul) de Groot, hoewel hij in politieke zin een uitgesproken schoft was, in de persoonlijke sfeer wel sympathiek, vreemd genoeg. Hij was de enige politicus die ik heb gekend die, als je een strofe van Heinrich Heine (ook al van de Stam) aanhaalde, dat gedicht foutloos en in zijn geheel kon citeren, weliswaar met een zwaar Belgisch accent, maar toch. Dat zo iemand tegelijkertijd een bureaumoordenaar kan zijn, dat is verbijsterend.

Ben Polak kon die twee dingen wél goed scheiden. ‘Kijk, dat de partij deugt en de leer klopt, dat betekent toch niet dat ik de leiding of de leden geen idioten mag vinden?’ Ongewild en wellicht onbedoeld leverde de rabbijnenzoon Polak zo een weerslag van de oude discussies uit de Talmoed: de tekst klopt want daar spreekt de Eeuwige. Maar dan kunnen zijn dienaars er toch wel naast zitten? ‘Het hele Jodendom, jongen, is daarop gebaseerd. Je bent een goede Jood als je je aan alle verboden en geboden houdt. Wat je ervan denkt, of hoe je denkt over andermans gedachten, dat doet er geen bal toe. De portier van het Academisch Ziekenhuis zei ook gewoon ‘Ben’ tegen me.’

Lees ook:
Solideootje – column Paul Damen

‘Er is geen Joodser kledingstuk dan de keppel. Toch hoor je er nooit iemand over. Behalve als er weer eens een Jood antisemitisch gecartoond wordt als voetballer, of andersom een voetballer als Jood, en dezelfde mensen die dat leuk vinden in eigen huis het hoofddoekje aanhangen. Want als het zo uitkomt zijn kopvod en keppel eigenlijk hetzelfde – zoiets. De meest bekende keppeldrager is de paus, en daarna Sinterklaas…’

Logo Maror.

Deze column is mede mogelijk gemaakt door Stichting Maror.

Categorie: |

Home » Nieuws » Dokter Ben en Stalin’s artsen – column Paul Damen