Graag daden na Joods Akkoord – column Bart Vink

Vink
Bart Vink

Scheldkoren tegen Joden op tribunes. Spreuken of symbolen op muren gericht tegen Joden. Geweld tegen Joden en Joodse eigendommen. Afstand nemen van Joden, of hun rol en identiteit negeren. Lange tijd leek dit vooral iets van lang geleden of van andere landen, andere steden. Intussen weten we beter. Niet alleen gaat het om de haat-uitingen op sociale media, maar ook op wat er in de straten van Nederland en Amsterdam gebeurt. Op de VU-campus werd vorig jaar door activisten opgeroepen tot een ‘Jodenvrije’ of ‘Israël-vrije VU’. In februari van dit jaar werd daar een voor terreur veroordeelde Palestijnse op een podium gezet. Bij het Joodse restaurant HaCarmel vonden in korte tijd drie ‘geweldsincidenten’ plaats. En intussen hoor je sommigen praten over Joden die ‘de wereld naar hun hand zetten’. Anti-Joodse opmerkingen zijn in sommige kringen weer ‘bon ton’.

De angst onder Joodse Nederlanders neemt hierdoor toe. Ook het geweld tegen HaCarmel speelt daarbij een rol. Als ik bijvoorbeeld bij slager Marcus in Buitenveldert ben, hoor ik klanten daarover praten. Dit illustreert voor mij het belang van beveiligingsmaatregelen van Joodse en andere bedreigde winkeliers. VVD-raadslid Marianne Poot en ik namen in de gemeenteraad recent niet voor niets het initiatief voor ondersteuning daarvan door de gemeente.

Al weer bijna vier jaar geleden schreven Jan Paternotte en ik in Het Parool dat Amsterdam moet ‘strijden tegen Jodenhaat’. De noodzaak van dat gewenste nieuwe speerpunt van beleid is intussen alleen maar groter geworden. Vrijwel alle Amsterdamse politieke partijen onderstreepten dat deze week door samen een ‘Joodse agenda’ in een ‘Joods Akkoord‘ uit te brengen.

Natuurlijk wordt deze agenda uitgebracht in verkiezingstijd en en geldt deze als een politiek signaal. Hoe dan ook voelt deze agenda oprecht en goed. Onder andere omdat deze past bij de verontwaardiging die de afgelopen maanden en jaren voelbaar was in de gemeenteraad wanneer er weer een antisemitisch incident was of opnieuw een aanleiding was om ons bezig te houden met de oorlogsellende van ‘40-‘45 (die driekwart van de ruim 80.000 Amsterdamse Joden niet overleefde). Twee weken terug stonden we op het Jonas Daniël Meijerplein stil bij hen en bij familie van diegenen die zich daartegen verzetten tijdens de Februaristaking. Het ontroert mij om te zien dat Nederlanders met zoveel verschillende achtergronden, culturen en politieke opvattingen daarbij zijn.

Natuurlijk sprak de gemeenteraad ook medeleven en afschuw uit bij andere incidenten, bijvoorbeeld wanneer deze gericht waren tegen homo’s of moslims. Ook die doen pijn, niet alleen bij homo’s of moslims, ook bij mij en vele andere Amsterdammers. Aanpakken van discriminatie en achterstelling moet ook juist daarover gaan. En ja, ook aandacht voor de pijnlijke slavernij-geschiedenis is op zijn plaats. Juist deze brede en gemeende inzet vanuit de gemeenteraad vóór respect en tégen discriminatie maakte dat ik me daar, ook als Joods raadslid, in de laatste jaren kon thuis voelen.

In de komende jaren zal er actief moeten worden gewerkt aan begrip en respect tussen alle Amsterdammers. Bewoners en bezoekers van onze Amsterdam en omgeving moeten elkaar daarom vaker tegenkomen, en meer leren kennen. Veel Amsterdammers hebben immers vaak geen idee wat Pesach, Chanoeka of de halacha is. Hetzelfde geldt voor het hindoestaanse Divali en gebruiken van andere groepen die Amsterdam rijk is. Ook voor mij geldt dat ik nog veel kan leren van Amsterdammers met roots elders in Europa of in Afrika, het Midden-Oosten en Suriname. Het is dan ook goed dat de Joodse agenda een verdraagzaam, respectvol en tolerant Amsterdam omarmt. Daar horen voor mij ook dit soort ontmoetingen bij.

Tegelijk moeten we ‘het verhaal van Amsterdam’ vertellen aan alle (nieuwe) Amsterdammers, inclusief de geschiedenis van Joods Amsterdam. Dat is het verhaal het arme Joodse proletariaat rond het Waterlooplein en van de Joodse diamantbewerkers, schilders, dichters, politici en denkers – zoals Spinoza, Sarphati en De Miranda. Het is ook de geschiedenis van de Hema en De Bijenkorf. En ja, ook van Anne Frank en de Hollandse Schouwburg. En recenter: van de Joodse festivals, Harry Mulisch en Jeroen Krabbé. We moeten vertellen over deze geschiedenis: niet alleen op scholen, maar ook zeker daarbuiten. En het zichtbaar maken van de namen van de tijdens de oorlog afgevoerde en overleden Joden, Sinti en Roma hoort daar ook bij. Het Namenmonument aan de Weesperstraat moet er dus eindelijk komen. Daarmee komt er niet alleen een plek in de stad voor mijn opa en oma, maar ook voor de 102.000 andere slachtoffers die omgebracht werden vanwege hun afkomst.

Jacques Grishaver en anderen zetten zich onvermoeibaar in voor dat Namenmonument. Het kabinet en tientallen Nederlandse gemeenten hebben een geldbedrag toegezegd. Maar dit is nog niet voldoende om het monument te kunnen realiseren. Het wordt tijd dat ook Amsterdam haar bijdrage levert en daarmee zorgt dat het monument er daadwerkelijk kan gaan komen.

Het tekenen van het Joodse Akkoord en het uitbrengen van de Joodse agenda zijn een mooi signaal. Tegelijk moet die agenda ook tot concrete daden leiden. Wat betreft beveiliging, maar ook op het gebied van de vitaliteit van Joods leven in het diverse Amsterdam van vandaag-de-dag. Op scholen en daarbuiten. Ik reken erop dat realisatie van het Namenmonument een van die acties wordt. Het is de hoogste tijd.

Categorie: |

Home » Columns en opinie » Archief Oud-columnisten » Graag daden na Joods Akkoord – column Bart Vink