IJdel portret van een tamelijk briljante ijdeltuit – boekrecensie ‘De wondergrijsaard’

De Bezige Bij

Wie De wondergrijsaard. Portret van Harry Mulisch van criticus en biograaf Onno Blom leest hoeft niet veel moeite te doen om een beetje een hekel te krijgen aan de hoofdpersoon. Dat durf je nauwelijks over zo’n grote schrijver als Harry Mulisch te zeggen. Toch is dat het beeld dat naar voren komt in Blom’s monografie van één van ‘de grote drie’ schrijvers van Nederland. Mulisch doemt op zoals hij door zoveel anderen is gekenschetst: als een tamelijk briljante ijdeltuit.

Als je razend briljant bent, doen al dat onuitstaanbare egocentrisme, al die momenten waarop anderen figuranten lijken, er vaak wat minder toe. Toch valt het zwaar voor iemand die niet is opgegroeid met Mulisch’ rise to fame, die twee jaar voordat Mulisch de hemel ontdekte werd geboren, om al die mythevorming, al die toch wel kleinburgerlijke literaire vetes maar met een glimlach te nemen voor wat het is. De wondergrijsaard is weliswaar compact en soepel geschreven maar tegelijkertijd op zichzelf onvermijdelijk ijdel. Het is een ode aan Mulisch die zijn hele leven een ode aan zichzelf leek te brengen.

Fons vitae
Dat betekent niet dat Blom met De wondergrijsaard Mulisch’ zelfgecreëerde personae niet scherp en in rake bewoordingen heeft weten te omschrijven. Elk hoofdstukje – ze zijn kort – komen we een stapje dichterbij de kern van ‘De Schrijver’. Elk hoofdstuk is ook als een ster aan het ‘firmament Mulisch’. Mulisch, schrijft Blom, ‘beschouwde zijn levensloop als een fons vitae, een bron van inzicht, waaruit hij kon putten voor de eeuwigheid.’ Leven, levenskunst dus, was voor hem een verhaal maken ‘waarin hij het als schrijver voor het zeggen had’. Blom weet leven en werk als een twee-eenheid, of eigenlijk gewoon een absolute eenheid, naar voren te brengen.

Lastig begin
Mulisch’ schrijverschap begon moeilijk. Zijn eerste manuscripten Ik, Bubanik en Tussen hamer en aambeeld bood hij tevergeefs bij verschillende uitgevers aan. Een autobiografische roman van tweehonderd vellen papier ‘over alles’ werd nooit gepubliceerd. Hij verscheurde het later, om er twee dagen daarna spijt van te krijgen. Blom: ‘Niemand zag in de vroegste tijd iets in zijn schrijverij […] Armoedige jaren volgden, waarin hij zijn kostje bij elkaar moest scharrelen.’

Dat scharrelen begon al eerder. Tijdens de Tweede Wereldoorlog woonde Mulisch samen met de huishoudster Frieda Falk in Haarlem in het huis van zijn vader, de Oostenrijker Kurt Mulisch. Die zat gevangen vanwege zijn rol als collaborerende bankier bij een bank die Joodse bezittingen in beslag nam voorafgaand aan hun deportatie. Wel wist Kurt zijn zoon en zijn moeder, de Joodse Alice Schwartz van wie hij in 1936 was gescheiden, te beschermen tegen de nazi’s. Alice Schwartz woonde op dat moment al in Amsterdam en zou later naar de Verenigde Staten emigreren. In Haarlem verhuurde Mulisch kamers en verkocht hij meubels om rond te komen. ‘Geld voor petroleum in de kachel had hij vaak niet’, schrijft Blom. ‘Als hij wilde zien hoe de buitenwereld eruitzag, veegde de jongen met zijn hand een wak in de ijsbloemen op het raam van zijn zolderkamer.’

Klein Amsterdam
Een moeilijke begin werd een vliegende start: in 1951 verscheen Archibald Strohalm, waarmee Mulisch meteen de Reina Prinsen Geerligsprijs won. Het bleek het startsein voor een groot schrijverschap. In 1955 volgde Het mirakel, later onder andere Het stenen bruidsbed 1955), Twee vrouwen (1975), De aanslag (1982) zijn grootste succes De ontdekking van de hemel (1992) en Siegfried (2001). Mulisch wordt één van ‘de grote drie’, naast W.F. Hermans ‘de nihilist’ en man ‘van het grote Nee’, en de ‘aartsconservatieve’ en – het is moeilijk te ontkennen – racistische Gerard Reve.

Blom schetst vervolgens zijn schrijverschap in Amsterdam. De vele (veel jongere) vrouwen, zijn verhouding ten aanzien van andere schrijvers, grote en ‘mindere’, zijn gewonnen en niet gewonnen prijzen. Het is moeilijk om in die schets de voornamelijk Amsterdamse schrijverswereld niet als heel kleinburgerlijk te zien. In Klein Amsterdam lijkt iedereen met elkaar, iedereen met zichzelf en iedereen met Mulisch bezig. Er is veel te doen om de ballotage bij zijn Herenclub, die elke week bij elkaar kwam. Dat weet Blom vermakelijk op te schrijven. Als schrijver Max Pam enkele keren niet komt opdagen, laat Mulisch hem via via weten dat hij niet meer hoeft te komen. Pam neemt vervolgens ‘op zoete wijze’ wraak met een feuilleton in De Volkskrant  ‘waarin een groep vrienden zich als apostelen schaarde rond Horus Mimir, de grootste schrijver van de eeuw’. Het was een satire, maar volgens Blom eigenlijk een hommage.

Verder is er veel zelfgenoegzaam gedoe over prijzen, boekenverkoop en de vraag of Mulisch eindelijk de Nobelprijs voor de Literatuur zal krijgen. Tussen Mulisch en Cees Nooteboom is ‘altijd strijd’, in de woorden van de laatste. En als niet Mulisch maar Marcel Möring in 1993 de AKO Literatuurprijs wint met Het grote verlangen, vindt de eerste het, in de woorden van Blom, ‘geen compliment voor de prijs.’ ‘IJdelheid, je staat verbluft van zoveel ijdelheid,’ zo zei Gerrit Komrij, al kon hij er ook wel om lachen.

Mythevorming
Mulisch wist dat hij ijdel was, maar hij wist ook dat hij een groot schrijver was. En dat wás hij ook. Blom legt het bloot, door de talloze literaire verwijzingen en via de verstrengeling tussen Mulisch’ leven en werk. Toch komt Blom’s portret vooral over als een poging tot mythevorming van ‘de Goethe aan het Leidseplein’. Dat het Blom niet te doen is om een eerlijker, wat rauwer portret van de mens Mulisch is zijn recht en vanaf het begin duidelijk, maar ‘lofzang’ in de ondertitel in plaats van ‘portret’ was beter geweest. De wondergrijsaard draagt daardoor ook een soort sfeer van ‘het is te mooi om waar te zijn’ in zich – al is dat misschien is ook de tekortkoming van iemand van een andere generatie, die hem nog niet eens via de televisie heeft gekend.

Overleven?
Ondertussen doemt de vraag op of Mulisch de tijd gaat overleven, of dat hij straks verwelkomd wordt in het rijk van vergeten schrijvers. ‘Harry Mulisch is niet dood, ook al is hij gestorven’, schrijft Blom. Tegelijkertijd is het decor van de Nederlandse literatuur waarin Mulisch groot kon worden compleet veranderd. Mulisch zei bijvoorbeeld zelf na verschijnen van De ontdekking van de hemel dat de komst van migranten de grens tussen Nederland en ‘de wereld’ langzaam zou laten wegsmelten: ‘Het Hollandse binnenhuis zal over nog eens vijfenzestig jaar niet meer bestaan.’ De tijd van de wereldliteratuur zat er aan te komen, waarvan de eens meer soevereine Nederlandse literatuur een onderdeel zou gaan vormen. Of Mulisch ook buiten het Hollandse binnenhuis een duurzame plek heeft, is zeer de vraag.

Titel: ‘De wondergrijsaard. Portret van Harry Mulisch’
Auteur: Onno Blom
Uitgeverij: De Bezige Bij
ISBN: 9789403112817
Prijs: 21,99 euro

Categorie: |

Home » Nieuws » IJdel portret van een tamelijk briljante ijdeltuit – boekrecensie ‘De wondergrijsaard’