Tentoonstelling roofkunst in Deventer

Kleine jongen op sterfbed, Bartholomeus van der Helst
Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed

De tentoonstelling Roofkunst voor, tijdens en na WO II vertelt het verhaal van handel, roof en teruggave van kunstwerken uit Nederland voor, tijdens en na de Tweede Wereldoorlog. Door de ongekende verzamelwoede van nazi’s als Hitler en Göring kwamen veel werken van kunsthandelaren en particulieren, zoals Goudstikker en Gutmann, tijdens de bezetting in Duitse handen. Na de oorlog stuurde de Amerikaanse Monuments Men een groot aantal kunstwerken terug naar Nederland. Het was aan de Nederlandse Staat om geroofd of onder dwang verkocht werk terug te geven aan de oorspronkelijke eigenaren. Maar toen de vaak Joodse eigenaren hun eigendommen claimden, stuitten ze dikwijls op een bureaucratische, onwillige overheid. De werken werden intussen als Nederlands Kunstbezit verdeeld over de musea, in depot opgeslagen of geveild. Pas eind jaren negentig werd het teruggavebeleid onder internationale druk veel menselijker en volgde een gewetensvolle zoektocht naar de rechtmatige eigenaren.

Eén van de tentoongestelde werken, ‘Kleine jongen op zijn sterfbed’, is een voorbeeld van hoe de Nederlandse overheid omging met het bezit van overlevenden van de Sjoa. Het werd samen met meer dan 1200 andere kunstwerken door de nazi’s in beslag genomen bij een Amsterdamse kunsthandel. Na de oorlog werden de schilderijen door de geallieerden aan de Nederlandse overheid in bewaring gegeven om te worden teruggegeven aan de rechthebbenden. Het genoemde zeventiende-eeuwse schilderij van de Nederlandse meester Bartholomeus van der Helst had meteen terug moeten gaan naar de familie van de bekende Nederlandse kunsthandelaar Jacques Goudstikker. In plaats daarvan gaf de overheid het in bruikleen aan een museum, waar het meer dan vijftig jaar hing terwijl de familie Goudstikker een juridische strijd voerde om het terug te krijgen.

Cynische houding
Dit verhaal is tekenend voor de koude, cynische houding van de Nederlandse overheid ten opzichte van overlevenden van de Sjoa. Op dezelfde wijze werden duizenden meesterwerken die teruggevorderd werden van de Duitsers door de geallieerden in de praktijk behandeld als Nederlands nationaal eigendom. “Het was een gebrek aan medeleven,” zegt Rudi Ekkart in een gesprek met Nina Siegal voor  de New York Times. Hij is kunsthistoricus en werd in 1997 door de regering aangetrokken om de gestolen kunst op te sporen en te helpen de rechtmatige eigenaars te vinden.

Het duurde zes jaar om deze tentoonstelling van 75 werken samen te stellen. De tentoongestelde kunst is ingekaderd in de geschiedenis van de houding van de Nederlandse overheid ten aanzien van de gestolen kunst. Na een halve eeuw onverschilligheid werd het beleid aan het einde van de jaren ’90 ineens radicaal gewijzigd. De creatieve en ondernemende aanpak uit die tijd stond nu juist model voor een verlicht teruggavebeleid.

Maar inmiddels is de situatie weer veranderd: Nederland is opnieuw het doelwit van internationale kritiek nu het teruggavebeleid weer strikter is geworden. Een belangrijk punt van kritiek is de eis dat bij teruggave de commissie die daarover beslissingen neemt, de belangen van de Nederlandse musea moet afwegen tegen die van de Joodse overlevenden of hun nakomelingen. Daardoor kan het gebeuren dat de rechthebbenden, zelfs als hun claim geaccepteerd is, het kunstwerk niet terugkrijgen als de commissie oordeelt dat ‘het belang van het werk voor openbare kunstverzamelingen’ groter is dan de ’emotionele gehechtheid’ van de eiser.

NK-nummers
De tentoonstelling is tot stand gekomen dankzij de inspanningen van curator Eva Kleeman en haar echtgenoot Daaf Ledeboer. Zij richtten een stichting op om tentoonstellingen te kunnen organiseren in de historische Bergkerk. Bij hun zoektocht in opslagplaatsen van de overheid naar geschikte werken, kwamen zij steeds weer schilderijen tegen met NK-nummers. Deze zogenaamde NK-verzameling omvat 3.800 gestolen werken die om verschillende redenen nog niet teruggegeven zijn. Toen zij vroegen of zij een van deze werken mochten lenen voor een tentoonstelling, kregen zij te horen dat dat een probleem was, omdat er nog een claim op rustte. Ze waren hierdoor zo geïntrigeerd dat ze besloten een tentoonstelling aan de NK-schilderijen te wijden.

Na de oorlog brachten de geallieerden acht- tot negenduizend werken terug naar Nederland, minder dan de helft van de door Joodse eigenaren als gestolen gemelde werken. In 1951 stelde de Nederlandse regering dat het proces van teruggave was voltooid en accepteerde geen claims meer. Tot dan waren slechts tussen de vijfhonderd en duizend werken teruggegeven aan hun eigenaren.

In zijn onderzoek vond Ekkart dat Nederland zelfs 2.500 werken had laten veilen. Anderen werden toegevoegd aan museumcollecties. Joodse eisers werden soms ontmoedigd om hun kunst terug te eisen door hun exorbitante ‘opslagkosten’ in rekening te brengen voor de tijd dat de werken door de overheid waren opgeslagen.

De organisatoren van de tentoonstelling stellen geen controverse te willen veroorzaken, maar alleen de aandacht te willen vestigen op fouten uit het verleden. “Het beleid is nu in orde, maar het is echt veel te laat, en we kunnen niet ongedaan maken wat we verkeerd hebben gedaan,” zei Ledeboer. “Meer dan zeventig jaar na de oorlog kunnen we het echt niet meer goedmaken.”

De expositie Roofkunst is nog tot en met 27 augustus te zien in de Bergkerk te Deventer.

Categorie:

Home » Cultuur » Tentoonstelling roofkunst in Deventer