Tsedaká in de schaduw van de kruisvaarders – column David Serphos

C. Kamerodski

Toen ik twee jaar geleden in gesprek was met mijn huidige opdrachtgever over een tijdelijke opdracht voor Stichting Johannes Bosco, ben ik me gaan verdiepen in de geschiedenis van de organisatie en van de figuur naar wie deze is vernoemd. Katholieker kan het niet. Binnenkort zit mijn werk er op. Het leiden en reorganiseren van de Stichting heeft mijn leven erg verrijkt. Niet minder nu ik van de hoed en de rand weet van de heilig verklaarde Johannes Bosco en de Kruisvaarders van St. Jan. En dat kruis in m’n vergaderkamer, dat anderhalf jaar geleden zo in het zicht sprong, ga ik straks misschien nog wel missen.

Aan de slag
‘Stichting Johannes Bosco op Curaçao zoekt een interim-directeur’. Negen maanden na de advertentie van deze vacature startte ik met de verander-opdracht in opdracht van het bestuur van deze stichting. De opdracht was op mijn lijf geschreven: een kleine, complexe organisatie herstructureren en tegelijkertijd leiding geven aan de werkorganisatie. Dat de doelstelling van de stichting is om projecten voor jongeren en kansarme bevolkingsgroepen op het eiland te financieren en inkomsten genereert uit een grote onroerend goed portefeuille, was de kers op de taart.

Jij dáár?
Verschillende Joodse kennissen op Curaçao vroegen zich af wat een Joodse jongen deed bij een katholieke stichting. En toen ik mijn kantoor voor het eerst betrad, begreep ik dat. Bij de ingang van het pand werd ik verwelkomd door een levensgrote beeltenis van de priester Johannes Bosco. In de vergaderzaal/bestuurskamer prijkte boven de deur een wit kruis. Dat ik niet bij de Joodse Gemeente Amsterdam was binnengestapt, was al snel duidelijk.

Hangjongeren in 1937
Toch ben ik mij er erg op m’n gemak gaan voelen. En de geschiedenis van de stichting is een mooie. Het vindt zijn oorsprong in een probleem dat midden jaren dertig van de vorige eeuw werd geconstateerd door de Apostolisch Vicaris van Willemstad, Mgr. Verriet. (Willemstad was nog geen bisdom, maar hij was wel de monseigneur.) Hij constateerde dat in het stadsdeel Punda jongens tussen de twaalf en zestien jaar nutteloos op straat rondhingen. Ze hadden wel al de lagere school afgemaakt, maar waren nog niet oud genoeg om bij de Shell te gaan werken. Zij moesten bezig worden gehouden.

Verriet nodigde daarom in 1937, tijdens een bezoek aan Nederland, het gezelschap de Kruisvaarders van St. Jan uit om een aantal leden naar Curaçao te sturen om deze jongens agrarisch te scholen. En zo geschiedde. Zij kregen het landgoed Brakkeput Ariba tot hun beschikking, vroeger bekend als Plantage Nooitgedacht. Het grenst aan het Spaanse Water, toen niks bijzonders, maar vandaag-de-dag één van de meest geliefde plekjes van het eiland. De mannen, die in de volksmond al gauw de Broeders van Brakkeput gingen heten, deden tien jaar lang hun best, maar de Curaçaose tieners wilden helemaal geen koeien melken of gewassen telen. Na tien jaar was het geld op en het probleem van de hangjongeren uit de binnenstad was nog niet opgelost.

Nieuw business model
In 1947 besloot de Vicaris het anders aan te pakken. Hij nodigde notabelen uit het katholieke bedrijfsleven op het eiland uit om samen met enkele ‘broeders’ het bestuur te vormen van een stichting, die het probleem iets zakelijker moest gaan aanpakken. De stichting ging Johannes (Don) Bosco heten, naar heilig verklaarde Giovanni Bosco. Deze bezocht het seminarie van de Italiaanse stad Chieri en werd 1841 in Turijn tot priester gewijd. Werkloze jongeren doolden met weinig goeds in de zin door Turijn, waar sociale wantoestanden heersten. Don Giovanni Bosco wist ze aan te spreken en het lukte hem honderden kinderen om te vormen tot geschoolde werklieden en goede burgers. In 1934 werd hij heilig verklaard. De Stichting ging tien jaar na de komst van de eerste kruisvaarders met een vergelijkbaar business model aan de slag. En dat werkte. De jongeren kregen er zin in en de kruisvaarders raakten snel uit de rode cijfers.

Vooraanstaande burgers
De Broeders van Brakkeput stichtten nu werkplaatsen waar de Curaçaose jongeren in de decennia erna het vak van onder meer timmerman, automonteur en metaalbewerker konden leren. De eindproducten werden verkocht. Ook kwam er een internaat voor katholieke jongens uit Aruba, Bonaire en de Bovenwindse eilanden, die voor hun vervolgopleidingen naar Curaçao kwamen. Vele honderden ‘jongens van Brakkeput’ beklommen later de maatschappelijke ladder, onder andere de door mij zeer bewonderde latere premier van de Nederlandse Antillen, Miguel Pourier. In het bestuur van Stichting Johannes Bosco hadden bij mijn aanstelling ook nog twee van zulke ‘jongens’ zitting.

Financiële steun
Toen de ‘Broeders’ in de jaren tachtig gepensioneerd raakten en er voor de jongeren op Curaçao inmiddels degelijke aansluitingen bestonden op de lagere school, raakte ook dit business model uitgewerkt. Sindsdien verleent Stichting Johannes Bosco financiële steun aan projecten van organisaties die zich bezig houden met jeugdwerk en andere goede doelen. Vele honderdduizenden euro’s per jaar stromen op deze manier naar de samenleving, geld dat kan worden uitgekeerd dankzij de succesvolle ontwikkeling van de voormalige Plantage Nooitgedacht alias Brakkeput, waar de stichting grond in huur en erfpacht uitgeeft.

Joodse jongen aan de knoppen
En deze Joodse jongen heeft de afgelopen anderhalf jaar dit werk mogen voortzetten. Ik heb vele organisaties van dichtbij mogen leren kennen. Elke maand mag ik significante donaties goedkeuren en goed werk vanuit mijn functie steunen. Bij de viering van het 75-jarig bestaan van de stichting eerder deze maand, mocht ik persoonlijk maar liefst honderdduizend Antilliaanse guldens (55.000 euro) verdelen over vijf jeugdinternaten en aan hun vertegenwoordigers overhandigen. Ik vond het een groot voorrecht.

Tsedaká
In februari keer ik terug naar Mokum, waar u als Joodse gemeenschap ongetwijfeld met open armen op mij zit te wachten. Maar de komende vier maanden blijf ik nog verbonden aan deze van oorsprong katholieke organisatie. En alhoewel het katholicisme en het Jodendom sterk verschillen in hun religieuze overtuiging, zijn we het gelukkig op één belangrijk onderdeel eens: het steunen van kansarmen in de samenleving is ons aller verantwoordelijkheid. Wij Joden hebben er een mooi woord voor: tsedaka – dat zich vaak laat vertalen als liefdadigheid, maar eigenlijk rechtvaardigheid betekent.

Lees ook:
Oom Harry wist niet dat hij ‘een Leviet’ was – column David Serphos

Oom Harry wist niet dat hij een Leviet was. Zoals hij wel meer dingen niet wist over zijn afkomst. Of kon herinneren over zijn vooroorlogse jeugd. Hartog Godschalk werd in Amsterdam geboren in 1925. Drie jaar later overleed zijn moeder Reintje Godschalk-Van Kleef. De jonge Harry werd opgevoed door zijn zusters Sara en Judith, die vijftien en veertien jaar ouder waren dan hij. Hun vader – Mozes Godschalk – hertrouwde en stierf in 1939. 

Logo Maror.

Deze column is mede mogelijk gemaakt door Stichting Maror.

Categorie: | |

Home » Nieuws » Tsedaká in de schaduw van de kruisvaarders – column David Serphos