Een minutieus verslag – recensie ‘De politiek van het kleinste kwaad’

Boom, AB

Toen in 1982 de Universiteit van Amsterdam 350 jaar bestond, kwam het universitaire weekblad Folia Civitatis in januari met een speciaal nummer. Mij was gevraagd om over David Cohen te schrijven en het korte artikel over deze ‘gezagsgetrouwe zionist’ eindigde aldus: ‘Het verwijt dat gemaakt moet worden is dat van het dóórgaan, van het accepteren van steeds verdergaande maatregelen én het iedere keer weer doorgeven van die missives aan de Joodse gemeenschap. Het is meer dan schuldlose Schuld, maar hoeveel meer?’

In datzelfde jaar publiceerde het NIW een selectie van de door David Cohen in 1956 gedicteerde memoires; de NIW-redactrice die de memoires redigeerde, was een kleindochter van hem. In 2000 verscheen van Piet Schrijvers ‘Rome, Athene, Jeruzalem. Leven en werk van Prof. Dr. David Cohen’. Dat Amsterdam niet voorkomt in de titel is niet toevallig, want de door Schrijver bewonderde Joodse classicus Cohen staat centraal. Tien jaar later worden de memoires van Cohen door Erik Somers integraal uitgegeven;Voorzitter van de Joodse Raad. De herinneringen van David Cohen (1941-1943)’. De Joodse Raad kwam nog wel eens voorbij in het publieke debat, maar net als het begrip ‘Burgemeester in oorlogstijd’. Het was iets wat niet deugde, maar waar het precies voor stond, deed er eigenlijk niet toe.

Coldcase
En toen kwam als een donderslag ‘het baanbrekende onderzoek van een internationaal coldcaseteam in Nederland’, dat vaststelde dat de Joodse Raad lijsten had van ondergedoken Joden en dat een van de leden van de Raad, notaris Van den Bergh, zo’n lijst aan de Duitsers had doorgespeeld om zijn eigen hachje te redden. En op die lijst had het adres Prinsengracht 263 gestaan; de notaris had dus Anne Frank verraden!

Met name Bart van der Boom, bezig met een studie over de Joodse Raad, liet van zich horen en nu, drie maanden na ‘Het Verraad van Anne Frank’, verscheen bij uitgeverij Boom ‘De politiek van het kleinste kwaad. Een geschiedenis van de Joodse Raad voor Amsterdam 1941-1943’. Het is een minutieus verslag van een steeds groter wordend apparaat, door de Duitsers bedoeld om Nederland Judenfrei te maken, waarbij de zinsnede ‘Maar dat wist men destijds niet’ centraal staat. Met ‘dat’ wordt de massamoord aan het einde van een treinreis van Westerbork naar Auschwitz of Sobibor bedoeld. Wat men wel wist dat de Joden die in februari 1941 in Amsterdam waren opgepakt, in Mauthausen vermoord waren. En het niet gehoorzamen aan de Duitsers betekende Mauthausen en de dood en dus dan maar beter in een trein naar het onbekende Oosten.

Doublures
In zijn vorige boek ‘‘Wij weten niets van hun lot’. Gewone Nederlanders en de Holocaust’ heeft Van der Boom mijns inziens helder uiteengezet dat het niet bekend was dat Joden op een industriële manier in het oosten aan hun eind kwamen. Hoofdstuk 12, ‘Kennis’, gaat hierover en zijn conclusie uit 2012 is niet veranderd: ‘In Amsterdam kon men zich de werkelijkheid van Auschwitz en Sobibor niet voorstellen. Elders ook niet.’ Als je niet wist wat er met je zou gebeuren, heeft het apparaat van de Joodse Raad goed werk geleverd; een goed gevulde rugzak voor elke te deporteren Jood, kun je wel als metafoor nemen. Centraal staan ook de vrijstellingen, in beginsel voor alle medewerkers (en hun gezin) van de Joodse Raad, vrijstellingen die natuurlijk vervielen toen Nederland bijna Judenfrei was.

Van der Boom geeft goed weer, hoe met name de voorzitters Asscher en Cohen telkens weer voor een dilemma stonden als de Duitsers voor de zoveelste keer een afspraak niet nakwamen. Echt stoppen met de onvrijwillige samenwerking zat er ook niet in, want dan zouden ze hun voorafgaande werkzaamheden zelf gediskwalificeerd hebben. Maar je kunt zeker van hovaardij spreken, omdat zij tot en met de opheffing van de Raad in september 1943 meenden dat dankzij hun optreden de Joden een erger lot bespaard was gebleven. Maar in de ogen van Van der Boom deden zij hun best, maar konden zij er niets aan doen, want zij wisten niet van Auschwitz en Sobibor.
Een nog onopgelost ‘probleem’ is het relatief grote aantal onderduikers; waarschijnlijk 28.000 van de 130.000 en van hen overleefde rond de zestig procent. Geloofden zij wel in massamoord en lieten zij zich niet met ‘Mauthausen is moord’ om de tuin leiden? Hun onderduik laat tegelijkertijd het falen van de Joodse Raad zien.

Andere opwinding
De naoorlogse zuivering en eventuele berechting van de voormannen van de Joodse Raad kun je beter een droeve klucht noemen dan iets wat met de werkelijkheid te maken had. De auteur eindigt met geschiedschrijving en herinnering, en Herzberg, Presser en De Jong staan hierin centraal. Ik ben het niet met de auteur eens dat Joodse Raad (nu nog) als scheldwoord wordt gebruikt, de drie publicaties die ik aan het begin noem, riepen hoegenaamd geen reacties op. De opwinding nu gaat meer over Anne Frank dan over de Joodse Raad. In zijn eindoordeel schrijft Van der Boom dat het optreden in de zomer van 1943 ‘doet vermoeden dat een zekere tunnelvisie optrad’. Dat vind ik wel een erg magere conclusie en zo is het ook jammer dat de auteur niets meldt over de hoog oplopende discussies die zijn boek ‘Wij weten niets van hun lot’ opwierp.

Titel: ‘De politiek van het kleinste kwaad’
Auteur: Bart van der Boom
Uitgeverij: Boom
Prijs: 29,90 euro
ISBN: 9789024444878

Lees ook:
Ziek, zieker, ziekst – boekrecensie ‘Bevrijd’

‘Het is meer dan veertig jaar geleden dat prof. dr. Jan Bastiaans (1917-1997), ‘Papa-Bas’ voor zijn trouwe volgelingen, met pensioen ging. Tegelijkertijd was de posttraumatische stressstoornis (PTSS) toen net zo geaccepteerd als eerder het KZ-syndroom. Leo van Bergen laat in ‘Bevrijd. Het concentratiekampsyndroom en de LSD-behandeling van Jan Bastiaans’ zien hoe na de oorlog omgegaan werd met concentratiekampoverlevenden. Die hadden psychische klachten in de Duitse kampen opgelopen en als ze die niet uitten, onderdrukten zij die. Daar wist de psychiatrie wel raad mee…’ 

Categorie: |

Home » Nieuws » Een minutieus verslag – recensie ‘De politiek van het kleinste kwaad’