‘Wir haben es nicht gewusst’ – column David Barnouw

Foto: K. Rijken

Op 5 mei hield ik een lezing in het Centraal Station in het kader van Open Joodse Huizen/Huizen van Verzet. Het ging over de rol van spoorwegen in oorlogstijd, de rol van het Centraal Station en vooral de rol van NS in oorlogstijd. Ik was ervoor gevraagd, omdat ik in 2019 samen met Dirk Mulder en Guus Veenendaal De Nederlandse Spoorwegen in oorlogstijd 1939-1945. Rijden voor Vaderland en Vijand. Spoorwegstaking-Jodentransporten-Herinnering heb gepubliceerd.

Kort gezegd zou je kunnen stellen dat de Spoorwegstaking in september 1944 voor NS als geroepen kwam, want nu kwamen ze de oorlog uit als verzetsorganisatie. Dat overvleugelde daden als het vervoer van militaire zaken voor de Duitsers of het vervoer van dwangarbeiders, politieke gevangenen en krijgsgevangenen. En ook het vervoer van Joden van grote steden als Amsterdam, Rotterdam en Den Haag naar het Judendurchgangslager Westerbork kon zo met de mantel der liefde bedekt worden. Net als het vervoer van Westerbork naar de Nederlands-Duitse grens; meer dan honderd transporten naar de dood.

Dat alles was zeker niet onbekend, want A.J.C Rüter had in 1960 in zijn studie Rijden en Staken. De Nederlandse Spoorwegen in oorlogstijd alles al minutieus vastgelegd. Vijf jaar later zou ook J. Presser in zijn tweedelige boek Ondergang veel aandacht aan de Jodentransporten en de NS-verantwoordelijkheid schenken. Het was wellicht te vroeg, want de Hongerwinter stond toen nog bovenaan als teken van het lijden van het Nederlandse volk. De Holocaust was nog geen hoofdthema, maar dat zou het wel worden.

En daarmee zou NS ook met de billen bloot moeten gaan: van ‘oprechte verontschuldigingen’ naar een postercampagne in samenwerking met het Centraal Joods Overleg en een partnerschap met het Nationaal Holocaust Museum in Amsterdam. Maar ook samenwerking met Herinneringscentrum Westerbork, het Nationaal Comité 4 en 5 mei, het Nederlands Auschwitz Comité en Stichting Sobibor.  En een tegemoetkoming voor overlevenden van de Jodentransporten; het lijkt niet op te kunnen.

Niet lang na de 5de mei 1945 kwamen onze oosterburen weer vakantie vieren aan onze Noordzeekust; kuilen graven, al of niet voorzien van een vlaggetje en lekker bruin worden. Bij omfloerste of directe vragen naar het verleden kwam ‘Wir haben es nicht gewusst’ al snel als antwoord. Dat werd door ‘goede’ Nederlanders als een kwalijk excuus gevoeld. Het sloeg eerst nog op de wandaden van het Hitler-regime in algemene termen, maar ‘es’ zou later vooral op de Holocaust slaan.

Meer dan zestig jaar later komt die uitspraak terug, maar nu in het Nederlands. In het boekwerk ‘Wij weten niets van hun lot’. Gewone Nederlanders en de Holocaust laat’ Bart van der Boom overtuigend zien dat Joden en niet-Joden niet wisten dat er aan het eind van de treinreis een georganiseerde moord volgde.

‘Wir haben es nicht gewusst’. Inderdaad, net zoals dat gold voor de leden van de Joodse Raad. Maar gold dat niet-weten ook niet voor NS en de bij de Holocaust betrokken Nederlandse ambtenaren en politieagenten? Wat Duitsers kwalijk genomen werd, lijkt nu gemeen goed te zijn in Nederland: “nee, we wisten het niet.” Maakt dat niet-weten de medeplichtigheid aan de Holocaust minder erg? En dat leidt tot een volgende vraag:  hoef je pas mensen te helpen als je zeker weet dat ze vermoord worden?

Lees ook:
Museumpje spelen – column David Barnouw

‘Wat heeft vijftien miljoen euro gekost en is nooit verwezenlijkt? Inderdaad; het Nationaal Historisch Museum, de natte droom van de toenmalige Tweede Kamerleden Jan Marijnissen (SP) en Maxime Verhagen (CDA), die in 2006 een dramatische oproep deden: ‘Red ons historisch besef’. Deze onwerkelijke politieke combinatie zou tot terughoudendheid geleid moeten hebben, maar nee hoor…’

Logo Maror.

Deze column is mede mogelijk gemaakt door Stichting Maror.


Categorie: |

Home » Nieuws » ‘Wir haben es nicht gewusst’ – column David Barnouw