De majoor en het orgel – column Ya’akov Almor

Almor

Meer dan dertig jaar geleden woonde ik nog in Tel Aviv. Op een dag werd ik, terwijl ik op mijn Gazelle door de King Georgestraat in downtown Tel Aviv fietste, door een man tot staan gebracht. Hij droeg de standaard blauwe legerduffel van de Israëlische luchtmacht, met op de epauletten de majoorsrang.

“Herinner je je me niet meer?!” riep hij me toe.  “Yaïr K., weet je nog wel, toen, in Amsterdam!?” We praatten eventjes, wisselden telefoonummers uit met de belofte elkaar gauw eens te zullen bellen en ieder ging haastig zijns weegs. Ik heb hem daarna nooit mee ontmoet.

Tijdens mijn studiejaren  – begin jaren tachtig – ontmoette ik Yaïr in Antwerpen, op een internationaal studentencongres over de toen erbarmelijke situatie van de Joden in de toenmalige Sovjet-Unie. Daarna kwam hij een paar dagen logeren op mijn studentenkamer op de Cleindertweg in Amsterdam-Noord. Het was een mooie vrijdagochtend en ik stelde hem voor een stukje te gaan fietsen, door het Waterland naar Monnikendam, Volendam en Edam. “Kun je eens mooi zien hoe hier kaas wordt gemaakt,” herinner ik te hebben gezegd.

Het eerste product waar we tegen aan fietsten was gerookte makreel. “He, dat huis staat in brand!” riep mijn gast, wijzend op de visrokerij aan het water in Monnickendam, waar de rook aan beide zijden door open luiken naar buiten kwam. Nadat mijn vriend de identiteit van de vis had vastgesteld kreeg ik een les in het hoofdstuk ‘vis’ uit de Joodse spijswetten. “Elke vis die kieuwen en schubben heeft, is kosjer (rein) en dus geschikt voor consumptie.” De vis werd in oud nieuws verpakt en we fietsten door het dorp. Uit de kerk klonk orgelmuziek – of het een vrij- of vast- of losgemaakte kerk was kan ik me niet herinneren.

“Wat is dat?” vroeg Yair. “Een kerk, maar je bedoelt waarschijnlijk de orgelmuziek,” anwoordde ik. Hij keek omhoog, naar het bescheiden torentje. “Weet je dat ik nog nooit in een kerk geweest ben?”

Binnen klommen we naar de orgelgalerij.  Een oude organist, een bijna karikaturale figuur, kwam met een sigaret in zijn mondhoek van de orgelbank af. Ik moest onmiddelijk denken aan een verhaal over een organist van de Utrechtse Domkerk die zelfs tijdens de dienst tegen de zenuwen regelmatig een sigaret opstak, onzichtbaar achter het geroemde orgel.

“Speelt U ook, meneer?” vroeg de oude man mij.
“Och ja, zo’n beetje.”  
“En U meneer?” vroeg hij al wendend aan Yaïr.
Ik vertaalde de vraag. Yaïr grijnsde vriendelijk. 
“Mijn vriend hier komt uit Israël en is voor het eerst van zijn leven in een kerk,” vertelde ik de oude organist.

Deze knikte begrijpend. “Speelt U dan maar wat voor uw vriend,” vroeg hij me vriendelijk. “Mijn laatste Joodse toehoorders had ik waarschijnlijk in de oorlog in de Wieringermeer, daar waren veel Joodse onderduikers, weet U.”

Ik speelde HaTikwah, De Hoop, het lied van het volk Israël. Het klonk zo natuurlijk, dat mooie lied, voluit op een kerkorgel, met bijna alle pijpen open.

De organist schudde Yaïr bij ons vertrek de hand. “Volgende week speel ik na de dienst iets van Mendelsohn,” zei hij. “Die was eigenlijk ook een Jood, niet?” Hij schoof weer achter zijn orgel en voor we de trap afgingen hoorde ik nog net krassend een lucifer opvlammen voor een verse sigaret.

Lees ook:
Links is dood. Leve de sociaaldemocratie! – column Ya’akov Almor

‘Een paar dagen geleden nam ik deel aan een Zoom-meeting met verschillende kaderleden van Meretz die in verschillende plaatsen in het zuiden van Israël actief zijn.  De afdelingschef van Meretz in Be’er Sheva liet op een Excelpagina zien hoeveel stemmen Meretz bij de laatste verkiezing haalde in de belangrijkste plaatsen in het zuiden. Zeer weinig.  Hij gebruikte een krachtterm die ik maar zal vertalen als ‘knudde met een rietje’…’

Logo Maror.

Deze column is mede mogelijk gemaakt door Stichting Maror.

Categorie: |

Home » Nieuws » De majoor en het orgel – column Ya’akov Almor